De vader van het kloosterleven, geboren circa 292 te Thebe. Hij was een anachoreet, maar zag de nadeelen van het anachoretenleven.
Daarom richtte hij in 330 (340) op Tabennae, een eiland in den Nijl, het eerste klooster op. Hij verzamelde nu de kluizenaars, die in holen of dorpen woonden, in één gebouw onder opzicht van een abt (abbas = vader), ook wel archimandriet genoemd.
In het klooster (claustrum = omheining) woonde men samen om te bidden en te arbeiden. De monniken droegen éénzelfde kleedij, ze moesten onvoorwaardelijk gehoorzamen aan den abt, ze ontvingen strenge straffen voor zekere zonden, ze hielden vaste gebedstijden, ze genoten gemeenschappelijke maaltijden, ze hadden ascetische oefeningen, o.a. het vasten.
De instelling van Pachomius ondervond veel bijval bij zijn tijdgenooten. Toen hij gestorven was, telde men al acht kloosters met 3000 bewoners.
Er was ook een vrouwenklooster bij den Nijl, waar Pachomius’ zuster aan het hoofd stond. De authentieke monnikenregels bestaan niet meer.
Wel bestaat een groote verzameling dezer regels door Hieronymus in het Latijn geschreven en een kleine, van welke melding gemaakt wordt door Palladius en Sozomenus. In deze regels vindt men o.a. de classificeering der monniken volgens het Grieksche alfabet in 24 orden.
Pachomius schreef Monita ad Monachos (brieven aan bevriende abten) en Verba mystica (een soort mystiek). Palladius, Vita Pachomit.