Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Oostfriesland

betekenis & definitie

De Noord-Westelijkste provincie van het voormalig koninkrijk Hannover, ten Westen grenzende aan de Nederlandsche provincie Groningen en aan den Dollart en ten Noorden aan de Noordzee, behoorde vroeger aan verschillende graven en sedert de helft der 15de eeuw aan de familie Cirkzena, die echter in 1744 uitstierf. Daarop werd de provincie bij Pruisen gevoegd, doch in 1806, na den slag bij Jena, door Napoleon met het koninkrijk Holland en zoodoende in 1810 met het Fransche keizerrijk vereenigd.

Ruim drie jaar later kreeg Pruisen de provincie opnieuw in bezit, doch stond haar in 1815 aan Hannover af. In 1866 werd het koninkrijk Hannover, en daarmede dus ook Oostfriesland, voorgoed bij Pruisen ingelijfd.De provincie Oostfriesland is vooral bekend uit den eersten tijd der Kerkhervorming. Ze was toen een der gebieden, en zeker niet het onbelangrijkste, waarheen tal van geloofsvervolgden uit de Nederlanden en uit Engeland de wijk genomen hebben, en dat daardoor een der bakermatten van de Reformatie in de Nederlanden geworden is. Hier arbeidden o.m. Johannes Utenhove en Johannes a Lasco, welke eerste er vooral met rijken zegen werkzaam is geweest en aan Oostfriesland zijn groote beteekenis als vluchtelingencentrum heeft gegeven. Wat Oostfriesland betreft zijn in de geschiedenis der vluchtelingenkerken twee tijdperken te onderscheiden, n.l. het tijdperk van 1544—1549 en dat van 1554—1576. De kerk van Emden, een der voornaamste plaatsen dezer provincie, mag met recht de moederkerk van de Gereformeerde kerken in de Nederlanden worden genoemd. Hier werd in October 1571 de eerste synode der Nederlandsche Gereformeerde Kerken onder ’t kruis gehouden.

< >