Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Ootmoed

betekenis & definitie

Samengesteld uit het bijvoegelijk naamwoord oot d. i. gemakkelijk en het zelfstandig naamwoord moed d. i. gezindheid, beteekent de gemakkelijke, deemoedige, welwillende gezindheid; vandaar de deugd der bescheidenheid jegens onze medemenschen in het algemeen, en het gevoel van ontzag, onderdanigheid en nederigheid jegens onze meerderen.

In de Schrift komt ootmoed (Grieksch ZUTZSIvofpQoövvtj d. i. ootmoed, deemoed) ook voor als de deugd der bescheidenheid jegens elkander: „maar door ootmoedigheid achte de een den ander uitnemender dan zich zelven” (Fil. 2:3); en voorts als het gevoel van kleinheid en afhankelijkheid, vermeerderd met het besef van onwaardigheid en verwerpelijkheid vanwege de zonde jegens God: „zijt met de ootmoedigheid bekleed, want God wederstaat den hoovaardige, maar den nederige geeft Hij genade” (1 Petr. 5:5).

< >