Onder dezen naam vat men samen de vragen van internationale politiek, die verband houden met de heerschappij der Turken op den Balkan. De kwestie van het nabije Oosten dateert reeds uit het jaar 1453, toen de Turken Constantinopel veroverden en hun rijk in Europa vestigden.
In voorspoedige oorlogen onderwierpen zij het geheele Balkanschiereiland aan de Mohammedaansche heerschappij en daarna trokken zij tegen het Noorden op. In het begin der 16e eeuw vormden de Donau en de Save de grens van het Turksche gebied, dat later nog werd uitgebreid.
In 1526 riep Frans 1 van Frankrijk de Turken te hulp in den strijd tegen de Habsburgers. Turksche legers vielen Hongarije binnen, veroverden Boeda-Pest en sloegen het beleg voor Weenen (1529).
Karel V drong de Turken terug. Zij bleven echter nog vele jaren een gevaar voor de heerschappij der Habsburgers.
In 1683 verschenen de Turken nogmaals voor de stad Weenen, doch na korten tijd werden zij door de verbonden legers van Oostenrijk en Polen verdreven. Sindsdien taande hun macht.
Bij den vrede van Karlowitz (1699) werden de grenzen van Turkije ingekort. Slecht binnenlandsch bestuur bevorderde het verval.
Oostenrijk en Rusland konden hun gebied ten koste van Turkije uitbreiden.
In 1787 verijdelde Engeland echter een poging van deze beide landen om Turkije onder elkander te verdeelen.
Engeland wilde den weg naar Indië vrij houden en duldde geen Russische heerschappij in Constantinopel. Van dien tijd af begonnen de Europeesche groote mogendheden zich met de Oostersche kwestie in te laten.
De vraag of men het Turksche rijk in Europa al dan niet zou handhaven veroorzaakte vele verwikkelingen. Daarbij kwamen nog andere moeilijkheden.
In voortdurenden strijd maakten de Christenvolken, die aan de Turksche heerschappij onderworpen waren, zich van het Mohammedaansche juk vrij (Griekenland, Bulgarije, Servië enz.). Oostenrijk en Rusland streefden naar gebiedsuitbreiding.
Frankrijk en Engeland ijverden voor hun handelsbelangen. De Grieksche vrijheidsoorlog eindigde in 1830 met de erkenning van het koninkrijk Griekenland.
Egypte streed van 1833—1840 tegen Syrië. Frankrijk en Engeland wisten in den Krim-oorlog (1852—1854) den Russischen invloed terug te dringen en den Bosporus voor Russische oorlogsschepen te sluiten.
Op het Congres van Berlijn in 1878, waarmede de Russisch-Turksche oorlog (1877-1878) werd beëindigd, werd Oostenrijks macht op den Balkan vergroot, terwijl de door Rusland in het leven geroepen Bulgaarsche staat van verschillende gebiedsdeelen werd beroofd.
De moeilijkheden verminderden door de vorming van onafhankelijke Staten op den Balkan.
De annexatie van Bosnië en Herzegowina en het feit dat Bulgarije zich onafhankelijk verklaarde gaf echter in 1908 den toestand weder een ernstig aanzien. In 1911 bezette Italië Tripolis en in 1912 verklaarden de verbonden Christen-Staten van den Balkan aan Turkije den oorlog.
Een hardnekkige strijd volgde. Bij den vrede in 1913 moesten de Turken Macedonië en Oost-Thracië afstaan.
Daarop volgde een oorlog tusschen de overwinnaars, die eindigde met de vorming van het vorstendom Albanië. In den wereldoorlog streden de Turken met de Bulgaren aan de zijde van Duitschland en Oostenrijk.
Bij den vrede van Sèvres in 1920 werd het Turksche rijk in Europa tot binnen de Tsjataldsja-linie teruggebracht, terwijl de Zee-engten onder het beheer van een internationalen raad zijn gesteld. Een zwak Turkije wenschen de mogendheden thans in Europa te handhaven.
De Balkan blijft echter een brandpunt van internationale verwikkelingen. Het door den oorlog en het Fascisme sterk geworden Italië wenscht zijn invloed op dit schiereiland en vooral in Albanië uit te breiden en vindt hier Frankrijk tegenover zich.
Joego-Slavië is een Staat van beteekenis geworden. Turkije doet zich weder krachtiger gelden dan te voren.
Engeland waakt als steeds voor zijn handelsbelangen.