De ontzondiging komt onder het Oude Verbond voor meer in uitwendigen èn in inwendigen zin. Meer uitwendig (maar dan toch als symboliseerende van wat inwendig noodig werd geacht) zegt Gods Woord dat ontzondigd moeten worden allereerst wel de menschen, reeds van hun algemeene zondigheid en in ’t bijzonder ook in voorkomende gevallen wanneer ze om de eene of andere, krachtens de wettelijke bepalingen aangewezen, reden, onrein moesten worden geacht (het gansche Israël, 2 Kron. 29 : 24 enz., en bijzondere personen, Num. 8 : 21; 19:12, vanwege de aanraking van een doode, enz.).
Maar ook zeer onderscheidene dingen moesten tot bepaald heilig gebruik telkens weer eerst ontzondigd worden. Het altaar (met bloed ontzondigd, daarna met zalfolie geheiligd, Ex. 29 : 36; Lev. 8 : 11 enz.); het heilige („vanwege de onreinigheden der kinderen Israëls”, Lev. 16 : 16; vgl.
Ezech. 45 : 18, enz.); huizen, bevangen met „de plaag der melaatschheid” (Lev. 14 : 33—57 enz.); het in den krijg buitgemaakte „dat het vuur lijdt”, door het vuur en het „water der afzondering”, wat het vuur niet lijdt, door dat water alleen (Num. 31 : 22, 23). Reinigingsmiddelen waren hoofdzakelijk het bloed (van een offerdier, een var) en het op bijzondere wijze (Lev. 19 : 1—9) bereide „water der afzondering”).
Bij het bereiden van dit laatste speelde ook o.m. hyzop een rol (vs 6); hyzop als symbool van de reiniging van het bederf des doods (Keil, Commentaar t. a. p.). Vandaar dat David in Ps. 51: 9 „ontzondiging met hyzop” van God afsmeekt, de woorden van de uitwendige reiniging gebruikende maar blijkbaar grijpende de geestelijke kern der zaak, deze ook niet van den priester maar van God-zelven begeerende (vgl.
Jes. 1 : 18; 43:25 enz). De Oudtestamentische ontzondiging was voorts in hare beide gestalten, de uit- en inwendige, symboliek en profetie van de verzoenende, ontzondigende kracht van Christus’ offerbloed (Hebr. 9:14,28; 10 : 14; 1 Joh. 1 : 7 enz.).