Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Ontferming

betekenis & definitie

Het begrip van ontferming komt in den Bijbel zoowel van God als van de menschen voor: „Gelijk een vader zich ontfermt over de Jrinderen, ontfermt de Heere zich over degenen, die Hem vreezen” (Ps. 103 : 13). De ontferming Gods is een bepaalde zijde zijner eeuwige Liefde.

Evenals het licht, breekt de Liefde in onderscheiden kleuren en tinten: zij is in haar wezen goedheid, in haar nederbuiging genade, in haar beweging naar ons toe ontferming. Dit ligt in het oorspronkelijke woord, dat een inkrimpen en uitzetten van het ingewand beteekent, er is dus een roering in Gods diepste wezen mede bedoeld, die zijne liefde bepaaldelijk doet uitgaan naar schuldige menschen, een innerlijke beroering, die hem tot reddend ingrijpen drijft.

Vandaar, dat wij telkens lezen van een bewogen worden door innerlijke ontferming. Er ligt in opgesloten, dat de Heere niet door iets in den mensch, zelfs niet door zijn ellende en nood, maar door de drijfkracht zijner eigen liefde tot onze verlossing bewogen wordt, zijne ontferming rust dus alleen öp, en vloeit alleen voort uit zijn eeuwig welbehagen.

Hiermede is tevens aangetoond, wat de menschelijke ontferming moet zijn, indien zij den toets van Gods Woord zal doorstaan. Zij is de innerlijke drang der liefde, die zich naar de ellendigen, nooddruftigen, schuldigen uitstrekt, om hen in den nood van ziel en lichaam bij te staan en daartoe geen moeite schuwt.

Christus heeft dien geest der ontferming in de egoïstische wereld uitgestort. De natuurlijke mensch is er uit zichzelf volstrekt onbekwaam toe.

Wel bestaat er, dank zij de gemeene gratie, onder de onherboren menschheid, een streven om veel leed te verzachten, maar de motieven voor deze hulpverleening zijn dikwijls grootendeels van socialen of humanitairen aard en raken schier uitsluitend de lichamelijke of maatschappelijke nooden, terwijl de geestelijk nooden geheel of bijna geheel verwaarloosd worden. De wáre ontferming wordt eerst geboren uit de ervaring der Goddelijke ontferming in eigen hart.

Jezus heeft er op gewezen in de gelijkenis van den onbarmhartigen dienstknecht, wien veel kwijtgescholden was, en die zijn veel minder schuldigen mededienstknecht in de gevangenis wierp. Voor Jezus geleid moest hij het verwijt in ontvangst nemen: „Behoordet gij u óók niet over uwen mededienstknecht te ontfermen, gelijk Ik ook mij over u ontfermd heb?” (Matth. 18 : 33).

< >