Onder een gelofte verstaan wij „een gelofte aan God gedaan, om iets te doen of te laten tot Zijn eer en onze zaligheid”. Zij is van andere beloften onderscheiden, dat zij een belofte aan God en niet aan menschen is, en zij draagt dus een religieus karakter.
De oude gereformeerde moralisten waren gewoon de geloften te verdeden in noodzakelijke of algemeene geloften, (waartoe dan b.v. de doopgelofte behoort), en vrijwillige of bijzondere, geloften, die gedaan worden a na het ontvangen van een bijzondere weldaad des Heeren, of b om op bijzondere wijze de boetvaardigheid te betoonen, of c om zich aan den dienst des Heeren te verbinden, of d om God te beloven voortaan in Zijn weg te wandelen.De geloften kwamen veelvuldig in Israël voor (Gen. 28 : 20; Richt. 11 : 20; Deut. 23:18 e.v.). De Mozaische wet laat het doen van geloften volkomen vrij, doch, en zoo komen we op de ontbinding van geloften, eischt de vervulling van de eenmaal gedane gelofte; niet-vervulling is zonde, welke God straffen zal (Deut. 23 :21 e.v.; vgl. Spreuken 20 : 25; Maleachi 1 : 14 e.v.).
Deze eisch geldt ook voor ons, voorzoover wij niet in omstandigheden geleid worden, die de ontbinding noodzakelijk maken. Daarom moet men met het afleggen van geloften voorzichtig zijn, en ze b.v. doen voor een bepaalden tijd. Wie aan den Heere een gelofte heeft gedaan is gebonden haar te volbrengen, en nimmer staat het aan den mensch naar zijn willekeur geloften te ontbinden. Hij is den Heere gebonden, en ook van deze heilige handeling geldt: heeft hij gezworen tot zijn schade, evenwel verandert hij niet (Psalm 15).