Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Obedientia activa et passiva

betekenis & definitie

De obedientia activa et passiva is de dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid van Christus, in welke twee stukken Zijn werk is te verdeelen. Dat werk van den Heiland is saam te vatten onder den eenen naam gehoorzaamheid (obedientia), want Hij is gekomen om den wil des Vaders te volbrengen, en in al den arbeid, dien Hij verricht, zoowel in Zijn vleeschwording als in Zijn omwandeling, zoowel in Zijn lijden als in Zijn sterven, is Hij den Vader volkomen gehoorzaam (vgl.

Matth. 20 : 28; Joh. 6 : 38; Rom. 5 : 19; Gal. 4:4; Filipp. 2 : 7, 8; Hebr. 5 : 8 etc.). Deze gehoorzaamheid nu is tweeërlei.

Zij is eerst een dadelijke gehoorzaamheid, want Christus is op aarde neergedaald en geworden uit een vrouw, om voor ons te doen, wat Adam had moeten doen, en den eisch van het werkverbond te volbrengen. Zijn werk is de vervulling der wet en de liefde tot God in de onderhouding van Zijn geboden.

Daartoe is Jezus als waarachtig mensch ook voor Zichzelf verplicht, maar Hij volbrengt alle gehoorzaamheid toch bovenal als onze Middelaar, Wiens gehoorzaamheid ons in die mate wordt toegerekend, als hadden wij alle geboden zelf volkomen gehouden. Daarom verwerpen wij ook de dwaling van allen, die deze actieve gehoorzaamheid niet tot het verlossingswerk van Christus rekenen.

Zoo liet Anselmus van Canterbury de voldoening van den Heiland alleen opgaan in Zijn lijden en sterven. De Roomsche theologie is op dit punt niet eenstemmig, en er zijn er onder hen, die de dadelijke gehoorzaamheid van het verzoeningswerk uitsluiten.

Ook onder de Wederdoopers, Hernhutters, Mystieken vinden we deze meening, terwijl met name Johannes Piscator (gestorven 1625), hoogleeraar te Herborn, de actieve gehoorzaamheid als noodzakelijk deel van Christus’ voldoening heeft geloochend. Hij redeneerde aldus, dat Jezus voor Zichzelf tot deze gehoorzaamheid verplicht was, en Hij dus in dit werk niet voor ons kon optreden.

Dit gevoelen is door de Gereformeerden verworpen, omdat in de eerste plaats het werk van Christus één geheel is; een scheiding als Piscator wil niet is te maken, en de Heilige Schrift de onderworpenheid van den Heiland gedurende heel Zijn leven als borgtochtelijk werk beschouwt.

De voldoening door onzen Zaligmaker is niet te beperken tot Zijn lijden, maar heel Zijn leven en werk van Zijn ontvangenis tot Zijn dood toe is plaatsvervangend van aard.

Ten tweede is het volkomen waar, dat Jezus voor Zichzelf der wet onderworpen was, maar Zijn gansche menschwording en Zijn mensch-zijn is niet voor Hem Zelf doch voor ons geschied. Christus is niet als een privaat persoon, als individueel mensch te beschouwen, maar Hij is altoos de tweede Adam, onze Borg en Middelaar.

En ten derde heeft men tegen de actieve gehoorzaamheid van den Zaligmaker wel aangevoerd, dat de geloovigen ook verplicht zijn de wet te vervullen, maar dat zegt niets. Juist omdat hun Verlosser voor hen gehoorzaam geweest is, is het mogelijk, dat zij, Hem volgende, door Zijn kracht God liefhebben, en ook in Zijn obedientia activa is Christus de borgtocht voor de verlossing der Zijnen.

Het is ons juist tot groote vertroosting, dat onze Middelaar alle gerechtigheid heeft vervuld, en in Zijn „volbracht” ook opgesloten ligt de volkomen volbrenging der gansche wet voor ons.De andere zijde van Jezus’ gehoorzaamheid noemen wij de obedientia passiva of de lijdelijke gehoorzaamheid. Deze bestaat hierin, dat onze Borg niet alleen gedaan heeft, wat Adam had moeten doen, doch ook goed gemaakt heeft, wat Adam bedorven heeft. Tot deze lijdelijke gehoorzaamheid rekenen wij de betaling van onze schuld en het dragen van onze straf in Zijn lijden en sterven, waardoor Hij volkomen aan het recht Gods heeft genoeg gedaan. Zij is dus de gehoorzaamheid, welke Hij in Zijn verzoenend sterven voor ons heeft volbracht, en waarom Hij Zijn dierbaar bloed voor ons heeft vergoten tot vergeving der zonden. Deze passieve gehoorzaamheid is nog scherper bestreden dan de actieve. Allen, die wars zijn van de z.g.n. bloedtheologie, en meenen, dat het Gode onwaardig is te belijden en te leeren, dat Hij door een offer, en nog wel door het offer van Zijn Zoon zou zijn verzoend, hebben deze waarheid van de obedientia passiva aan felle critiek onderworpen.

Dit is reeds begonnen bij de Socinianen en Remonstranten; Rationalisten en Deïsten zijn hen gevolgd; moderne en vele ethische theologen bewegen zich in dezelfde lijn, en, al is er tusschen deze diverse meeningen nog al eenig verschil, zij komen toch hierop neer, dat Jezus’ lijden en sterven niet noodig waren om aan Gods gerechtigheid te voldoen, noch door God als een offer voor onze zonden werden geëischt, maar dat zij de consequentie waren van Jezus’ gehoorzaamheid en een bewijs, dat Hij aan des Vaders wil getrouw bleef. Deze hoofdgedachte wordt dan op onderscheidene wijze uitgewerkt, maar allen vinden elkander hierin, dat zij de noodzakelijkheid van Christus’ sterven als zoendood ontkennen. Hiertegen komt de Heilige Schrift met kracht op. Zij legt allen nadruk juist op het lijden en sterven van Jezus als daad en werk, als deel van Zijn Middelaarswerk, en zoowel Christus Zelf als de apostelen prediken ons, dat onze steun en onze roem juist hierin ligt, dat Hij Zijn ziel gegeven heeft tot een schuldoffer en tot een verzoening van onze zonden (Matth. 20 : 28; Rom. 3 : 24; 2 Cor. 5; Hebr. 2 : 10; 5:9; 7 : 27 etc.; 1 Petr. 1 : 18; 2 : 21). Voorts leert de Schrift ons, dat de weldaden der genade als vergeving en vrede juist vruchten zijn van Jezus’ kruis, en zelfs, dat wij vrede kennen door het bloed des kruises. En eindelijk behoorde het lijden en de dood van den Heiland ook tot den verlossingsraad Gods, waarom Hij ze ook moest volbrengen.

De Zoon des menschen moet overgeleverd en gedood worden. Moest de Christus niet al deze dingen lijden, en alzoo in Zijn heerlijkheid ingaan. Het is dan ook niet bevreemdend, dat in de Evangeliën aan de historie van Christus’ lijden en sterven zulk een breede plaats wordt ingeruimd, en van het kruis der verzoening klinkt het Het is volbracht. Deze tweevoudige gehoorzaamheid kan niet uit elkaar worden gerukt. Jezus’ werk is een, al heeft het twee zijden. Deze twee zijden correspondeeren met den eisch, door God aan den gevallen mensch gesteld, n.l. dat hij de wet volkomen onderhouden en ook haar overtreding door straf herstellen zou.

Daarom heeft Jezus de wet vervuld en de straf gedragen. En daarmee zijn in overeenstemming de twee weldaden, die Christus voor ons verworven heeft. Door Zijn passieve gehoorzaamheid verwierf Hij de vergeving der zonden en onze rechtvaardigmaking; door Zijn actieve de heiligmaking en het eeuwige leven. Ten slotte moet nog worden opgemerkt, dat deze tweeërlei gehoorzaamheid nimmer is te scheiden. Ze vallen in Jezus’ werk altijd samen. Geen enkele daad uit Jezus’ leven is uitsluitend tot de eene of tot de andere te brengen.

Onze Borg is altijd gehoorzaam aan den wil des Vaders en altijd is Hij met onze schuld beladen. Zoo hebben wij in Hem te zoeken de verzoening van onze zonden, en Hem te volgen als Dengene, Die voor ons volkomen gehoorzaamde, en door Wiens kracht wij Gods wet kunnen onderhouden. Het eerste is echter noodzakelijke voorwaarde voor het tweede.

< >