Koninkrijk, dat de Westelijke helft van het Skandinavisch schiereiland beslaat, ruim 320.000 K. M2. groot is (Nederland is 33.000 K.M2.) en ongeveer 3 millioen inwoners telt.
Het Noordelijk gedeelte ligt binnen de Poolgrens. Verreweg het grootste deel is bergland, met enkele kleine vlakten in ’t Zuiden, in ’t Noorden wordt het meer hoogvlakte met heidevelden, moerassen en meertjes.
Het gebergte is omstreeks 500 M. hoog, in Jotunheim zijn er toppen van bijna 2500 M., de Galdhöpig en de Glittertind. Het bestaat uit gneis en graniet.
Hoewel het slechts de helft der hoogte van de Zwitschersche Alpen bereikt, heeft het toch, vooral in Jotunheim, een alpien karakter: gletschers, steile toppen, snel verval der rivieren, omdat de sneeuwgrens op deze Noordelijke breedte veel lager ligt dan in Midden-Europa. De gletschers komen veel lager en hebben dus op het lagere land veel meer invloed.
Het voornaamste gevolg van hun erosie was het ontstaan der fjorden, die zich soms — de Hardanger- en de Sogne-fjord — over een lengte van 200 K.M. landwaarts in uitstrekken en aan Noorwegen zijn eigenaardige schoonheid geven. De diepte der groote fjorden bedraagt 1000 M.
Een drempel bij den ingang houdt de uitstrooming der onderste waterlagen tegen. De bergwanden stijgen hoog en steil op, de gletschertongen raken het water, wat aanleiding geeft tot de z.g. kalven van den gletscher, het afbreken en in ’t water storten van de onderste punt.
Tegen de helling, waar deze wat vlakker is, staan de huizen.
De kleine rivieren beteekenen voor het verkeer niets; wel voor de industrie, de watervallen leveren 800.000 P.K.
De Valurfos is 350 M., de Vettisfos 260 M. hoog. Er kan uitteraard weinig landbouw en veeteelt worden uitgeoefend in dit ruwe bergland, waar de bedekking met teelaarde zeer dun is: slechts 2500 K.M2. is voor landbouw in gebruik, voor tuinbouw 100 K.M2., weiland 8.500 K.M2.
Een grooter gebied: bijna 70.000 K.M2. is bosch ; het overige is kale rots, sneeuwgebied of moeras. De bewoners moeten van de vischvangst en den handel leven; vandaar, dat de steden en dorpen öf aan de kust öf aan de fjorden liggen.
Dank zij de warme golfstroom vriezen de havens nooit dicht. De handel omvat de producten van de vischvangst : kabeljauw en haring; en hout en voorts wat de vrachtvaart vervoeren kan.
Het klimaat is tamelijk gunstig, vruchtboomen groeien langs de fjorden tot op hooge breedte. De bevolking, genoodzaakt tot inspanning van alle kracht, is energiek, goed ontwikkeld: het onderwijs staat op hoog peil; analfabeten zijn er haast niet.
De Luthersche godsdienst is overwegend. De voornaamste steden zijn: Oslo (vroegerChristiania), de schoongelegen hoofdstad, verbonden met de oude kroningstad Throndhjem door een diepe inzinking, waardoor thans de spoorweg loopt; en Bergen, de handelsstad aan den Atlantischen Oceaan, visschershaven, die de producten van de talrijke eilandengroep der Lofoten verhandelt.
Door de werkzaamheid der beide Olafs werd het Christendom in Noorwegen in de 11e eeuw ingevoerd.
Toen de Hanze in het Noorden tot invloed kwam, beheerschte ze ook den handel van Noorwegen.
Een tegenwicht bedoelde daartegen te zijn de Unie van Kalmar, die in 1397 de drie Skandinavische rijken onder Margaretha van Denemarken vereenigde. Zweden scheidde zich na U/2 eeuw af, Noorwegen bleef in personeele unie met Denemarken vereenigd tot 1814.
Zijn zelfstandigheid, die het sinds zijn stichting door Harold Harfagr (900) bezat, bleef bestaan. In 1814, toen het zich losgemaakt had van Denemarken en zichzelf te Eidsvold een zeer democratische constitutie gegeven had, werd het door Bernadotte, kroonprins van Zweden, genoodzaakt toe te stemmen in een personeele unie met Zweden, dat het begeerde als een vergoeding voor het verlies van Finland in 1809.
Van meet af heeft deze eenheid aanleiding gegeven tot twist. De Noren voelden zich achteruitgezet : hun uitgebreide handelsbelangen werden van Stokholm uit en tegelijk met deZweedsche door Zweedsche consuls behartigd.
Daartegen hebben zij zich altijd verzet; tot ergernis van de Groot-Zweedsche partij dreven zij in 1895 een wet door, die eigen Noorsche consulaten instelde. De Zweedsche koning moest er in berusten.
Toen echter de Noren de instelling van een eigen ministerie van Buitenlandsche Zaken eischten, weigerde koning Oscar II, gesteund door heel Zweden; toen een burgeroorlog dreigde, zag hij in, dat een scheiding niet meer tegen te houden was en in 1905 kwam deze tot stand. Een zoon van den Deenschen koning beklom als Haakon VII den troon.
De toestand bleef langen tijd gespannen; eerst in den wereldoorlog, toen gemeenschappelijke gevaren dreigden, kwam er toenadering.
Invloed oefent Noorwegen door zijn literatuur, die in de 19e eeuw een hooge vlucht nam: Björnson en Ibsen, Knut Hamsun en Jonas.
Dat het Deensch langen tijd de officieele taal was, spreekt vanzelf. In de laatste tientallen jaren is het streven steeds sterker geworden om in de landsmaal, de volkstaal te schrijven.
Of uit de ontwikkeling van bij maal (stadstaal, overwegend Deensch) en de landsmaal, en beider wisselwerking op elkander een eigen krachtige Noorsche taal geboren zal worden, moet de toekomst leeren.