Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Niet weerstaan

betekenis & definitie

Met deze woorden, aan de Bergrede van Jezus (Matth. 5 : 38—39) ontleend, duidt men aan de leer der oude Wederdoopers en der Kwakers in de 17e eeuw, en der Tolstoïanen (aanhangers van den Russischen schrijver, graaf Leo Nicolajewitsch Tolstoï, 1828—1910) in onzen tijd, dat niet alleen een christen in het particuliere leven, maar ook de overheid op publiek terrein den booze niet mag weerstaan, d. w. z. uit liefde tot den naaste het aangedaan onrecht niet mag wreken en straffen, zelfs eiken oorlog moet weigeren, en liever zijn grondgebied, zelfstandigheid en vrijheid moet prijsgeven, dan zich tot het weerstaan van den vijand aan te gorden. Niemand minder dan Jezus zelf had dit ten strengste verboden in zijn strijd met de Farizeën.

Dezen toch leerden, dat het jus talionis of recht der wedervergelding der Mozaïsche strafwet: oog voor oog en tand voor tand enz. (Ex. 21 :24—25) niet alleen voor de overheid, maar ook voor het particuliere leven geldig was. Daartegenover verklaarde Jezus nu in Matth. 5 : 38—39: „Gij hebt gehoord, dat gezegd (d. i. door de Farizeën geleerd) is: Oog om oog en tand om tand.

Maar Ik zeg u, dat gij den booze niet wederstaat; maar, zoo wie u op de rechterwang slaat, keert hem ook de andere toe”.Dit beroep gaat echter niet op. Jezus trad hier niet op als regent, om aan de overheid bevelen te geven, maar als leeraar, om de discipelen te waarschuwen tegen de dwaling der Farizeën, die het recht der wedervergelding der Mozaïsche wet, zie Ex. 21 : 24—25; 24: 20 en Deut. 19 : 21, ook voor het particuliere leven geldig verklaarden, waaruit volgde, dat ieder mensch het recht zou hebben het hem aangedaan onrecht zelf te wreken en kwaad met kwaad te vergelden. Deze consequentie (gevolgtrekking) nu wees Jezus af. De Mozaïsche bepaling in Ex. 21 : 24—25: „Oog voor oog en tand voor tand” enz., sloeg alleen op de overheid, zooals blijkt uit plaatsen als Lev. 21 : 6, 14; 24 : 14. Zij moest naar het jus talionis den misdadiger naar verdienste straffen. Had iemand eens anders oog uitgestoken of tand uitgeslagen, dan moest de overheid het recht der wedervergelding toepassen en tot straf zijn oog laten uitsteken en zijn tand laten uitslaan.

Maar voor het particuliere leven gold juist omgekeerd de regel: „dat gij den booze niet wederstaat; maar zoo wie u op de eene wang slaat, keert hem ook de andere toe”,’t zij dan voor de verhoudingen tusschen de leden van Christus’ gemeente onderling, niet van de gemeenteleden tot de wereld, zoo Prof. Grosheide, Het heilig Evangelie volgens Mattheüs, blz. 65 v.v.; 't zij dan voor enkele bijzondere gevallen in het particuliere leven, waarin gij door uw duldende liefde zooveel kwaad kunt overwinnen, zoo Prof. Geesink, ’s Heeren Ordinantiën2, IV, blzz. 176— 185. Immers, dat deze eisch ook voor het particuliere leven nog beperkt is, blijkt wel uit het feit, dat Jezus Zijn andere wang niet toekeerde, toen Hij geslagen werd (Joh. 18 : 22) en Paulus evenmin (Hand. 23 : 3), en het toekeeren der andere wang somtijds tot nieuw onrecht zou kunnen leiden.

< >