De Niduï was de eerste graad van den Joodschen ban, waarbij bepaald was: niemand mocht met den getroffene eten of drinken; men moest zich op vier meter afstand van hem houden; hij werd niet meegeteld bij het minimum aantal Joden, dat bij zekere godsdienstige verrichtingen aanwezig moest zijn; hij mocht zijn haar en baard niet laten afscheren; wel mocht hij de godsdienstige samenkomsten bijwonen, als hij maar door een andere dan de gewone poort binnenging; bij zijn dood liet de Joodsche gemeenschap steenen op zijn lijkkist werpen, ten teeken van smaad en verachtingen tot een waarschuwend voorbeeld voor anderen, wat herinnert aan den steenhoop op het graf van Achan (Joz. 7 : 26). In geval deze eerste graad niet baatte, volgden nog een tweeden en derden graad.
Zie artikel Cherem \ voorts: Winer’s Biblisches Realwörterbuch, artikel Bann en E. Schürer, Geschichte des jüd.
Volkes,S. 435.