Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Nicolaas Hendrik de Graaf

betekenis & definitie

Geboren te Utrecht 17 Februari 1823, overleden 19 November 1886, was een notariszoon, een kind van het Reveil. In zijn studententijd behoorde hij met Gildemeester en Schijvliet tot de voor „piëtistisch” gescholden „bidclub”, waaruit „Eltheto” voortkwam.

Den 3den Mei 1849 door het Provinciaal kerkbestuur van Utrecht tot den predikdienst toegelaten, deed hij 12 Augustus van dat jaar zijn intrede in de Nederlandsche Hervormde Gemeente te Elden, 12 Januari 1853 te Apeldoorn en Het Loo, 2 Mei 1863 te Rotterdam, en 18 October 1871 te Amsterdam. Hij was gehuwd met Johanna Elisabeth Pierson.

Blijgeestig Christen, kon hij op den kansel zeldzaam populair zijn, zonder ook maar iets van zijn deftigheid te verliezen, waarmee hij vooral de beschaafde klasse trok. Zoo was hij, ook in hooge, en zelfs in de hoogste kringen een moedig belijder van zijn Heiland.

Een schaduwzijde van zijn optreden was, dat hij soms zijn humor geen meester bleef, en tot in het openbaar gebed zelfs, een humoristischen trek mengde. Zoo bad hij eens op den kansel niet alleen voor zichzelven, maar ook voor den voorzanger, den organist, den koster, de bankopsluiters en stovenzetsters, in één woord voor allen, die bij den kerkdienst werkzaam waren.

Hij was geen vriend der Gereformeerden en schaarde zich in de dagen der Doleantie onder de tegenstanders van Dr. Kuyper.

Tijdens de kerkelijke troebelen te Amsterdam beklom hij op een kouden winterschen Zondagmorgen den kansel, en begon zijn voorafspraak met te zeggen: „Het doet tegenwoordig van alles; het regent, het sneeuwt, het hagelt, het vriest; maar het ergste van alles is: „het liegt”.” En met dat onbepaalde woordje „het” voor het werkwoord liegen, wilde hij aanduiden, dat niet slechts deze of gene loog, maar dat heel de geestelijke atmosfeer zijner dagen verleugend was. Van zijn hand heeft slechts één geschrift het licht gezien, n.l. een Toespraak naar aanleiding van 1 Timotheüs 4 : 8b, gehouden in het kamp bij Milligen, 16 September 1860.

In het Verslag van de 19e Algemeene Vergadering der Vereeniging van Christelijke onderwijzers in Nederland, gehouden te Amsterdam, den 24sten en 25sten Mei 1872 lezen we van een schoone, ernstige en behartigenswaardige toespraak door Ds. de Graaf gehouden naar aanleiding van Da Costa’s „Zij zullen het niet hebben” over een viertal góden dezer eeuw: de Wetenschap, het Geld, het Genot en de Grootschheid. Ook in de z. g. „koningsbeurt” op Zondag 12 April 1885 in de Nieuwe kerk te Amsterdam sprak Ds. de Graaf een uitnemend woord naar aanleiding van Joh. 20:31.

Officieel werden zijn verdiensten erkend door zijn benoeming tot ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw.

< >