Deze naam, hoewel van Griekschen oorsprong, was niet ongebruikelijk bij de Joden. Ook de Talmud noemt herhaaldelijk een persoon van dezen naam (Nakedimon), ook Bounaï geheeten.
De Nicodemus uit den Bijbel behoorde tot de Farizeeuwsche partij ( Joh. 3:1) en was een Overste der Joden, een lid van den Grooten Joodschen Raad, het Sanhedrin (Joh. 7 : 50).
Bekend is Nicodemus vooral door het nachtelijk bezoek, dat hij aan Jezus bracht. Voor dit komen bij nacht is moeilijk een andere oorzaak aan te wijzen, dan zijn vrees, om door anderen gezien te worden. Daarom koos hij de duisternis. Toch verraadt dit komen aan de andere zijde ook weer een ontwakende belangstelling van dezen man in Jezus, een begeerte, om zich met Hem in een nadere betrekking te stellen. In zijne oogen is Jezus toch een buitengewoon wezen, en Nicodemus vraagt zich af, of hij de Messias niet kon zijn. Dit doet hem tot den Heiland gaan.
En deze heeft zich aan hem niet onttrokken. Hij heeft zich ingelaten tot een belangrijk gesprek met hem, waarin Hij aan Nicodemus, nog verstrikt in de Farizeeuwsche gedachten over het koninkrijk, den geestelijken aard van dat koninkrijk predikt en daarom ook begint er op te wijzen, dat alleen wedergeboorte in staat stelt, om dat koninkrijk te zien en er integaan.
Dat dit gesprek met Jezus voor Nicodemus niet ongezegend is geweest, bewijst het vervolg.
Nog tweemaal wordt in het Evangelisch verhaal, na de vermelding van het nachtelijk gesprek (Joh. 3), van Nicodemus gesproken (Joh. 7 : 50—52 en Joh. 19 : 39). Allengs zien wij in hem het geloof en de bekeering meer doorbreken, totdat hij eindelijk, na den dood van Jezus, tegelijk met Jozef van Arimathea, beslist zijne zijde kiest, en openlijk voor Hem uitkomt. Het is belangrijk, de voortgaande ontwikkeling van het werk des Heeren in dezen man gade te slaan. Eerst is alles in hem nog bedekt; dan durft hij in de raadszitting reeds ten gunste van Jezus optreden, maar toch altijd nog onder bedekte termen (Joh. 7 : 50—52) en eindelijk werpt hij alle masker af en schaart zich op den grooten dag van Gods heirkracht openlijk bij het zeer gewillige volk, en brengt een mengsel van mirre en aloë, omtrent honderd ponden gewicht, voor ’s Heeren begrafenis.