Muggen (nematocera) zijn wereldburgers. Bijna het geheele jaar door maken ze het ons lastig.
Bovendien zijn sommige ook schadelijk als vernielers van planten en als overbrengers van gevaarlijke ziekten. Zij vormen een onderorde van de orde der tweevleugelige insecten (diptera), en worden in een aantal familiën verdeeld, waarvan de voornaamste zijn: steekmuggen (culicidae), langpootmuggen (tipulidae), galmuggen (cecidomyidae) en kriebelmuggen (simuliidae).
Alle zijn eierleggend en hebben een volkomen gedaanteverwisseling; de larven zijn maden. Belangrijke soorten zijn: Gewone Steekmug (culex pipiens) met 14-ledige sprieten en lange pooten, alleen de wijfjes steken, ze leggen haar eieren in zoet, stilstaand water; Malariamug (anopheles maculipennis), is overbrengster der malariaparasiet, en is daaraan te herkennen, dat, als het dier rust, het schuin naar boven geheven achterlijf en de zuigslurf in eikaars verlengde liggen; GewoneLangpootmug (tipula oleracea), steekt niet, maar is zeer schadelijk, doordien haar in wei- en bouwland levende larven, emelten of kwatwormen geheeten, wortels van planten afvreten; Hessische Galmug (cecidomyia destructor), slechts 3 millimeter lang, doet veel nadeel aan het koren; Gewone Kriebelmugje (simulia marginata), slechts 2 millimeter lang, ook bekend onder de namen van knuit, knazen, gnop, meziken, meurzen, melzen, dondervliegen, turken, grieken, waarvan men bij onweer in den zomer soms duizenden te gelijk ziet en voelt.
In Matth. 23 : 24 spreekt Jezus van het uitzijgen of uitziften der mug (culex).