Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Moyse Amyraut

betekenis & definitie

(Moses Amyraldus) werd in 1596 te Bourgueil in Touraine geboren. Zijn familie, die tot de Gereformeerde kerk behoorde, bestemde den talentvollen knaap voor de studie in de rechten.

Toen hij daarin reeds den graad van licentiaat behaald had, bewoog hem het lezen van Calvijns meesterlijke Institutie over te gaan in de theologie. Hij studeerde daarin te Saumur en onderging aldaar in sterke mate den invloed van Camero.

Eerst was hij predikant te St. Aignan en daarna te Saumur.

Vanwege zijn groote gaven en zijn beleidvol optreden werd hij spoedig door de nationale Synode gedeputeerd voor gewichtige belangen. In 1633 werd hij tegelijk met Placaeus en Capellus benoemd tot hoogleeraar te Saumur.

Deze drie professoren maakten de academie te Saumur spoedig vermaard en zoo kwamen niet alleen uit verschillende streken van Frankrijk maar zelfs uit Zwitserland aldaar jongelieden in de theologie studeeren. Amyraut bekleedde zijn ambt tot zijn dood, die in 1664 plaats greep.Amyraut was een bekwaam en ijverig man, van wiens hand vele geschriften verschenen zijn. Ik noem hier slechts zijn „Traité de la prédestination” en zijn „La moral chrestienne”. Hij beoefende met voorliefde de dogmatiek en de ethiek.

Steeds heeft hij staande gehouden, dat hij stond op het standpunt van de Synode van Dordrecht. Eenigszins onverklaarbaar is het echter reeds, dat hij zoo sterk aandrong op het zoeken van nauwer contact met de Lutherschen. Stellig was het naar de Schrift, dat hij broederlijke gevoelens jegens de Lutherschen koesterde, maar hij zag voorbij, dat destijds de kloof tusschen de Gereformeerden en de Lutherschen reeds breeder dan tevoren geworden was. Wat te meer bevreemdt, waar hij zelf erkende, dat de toenmalige Lutherschen de Gereformeerden zoo hard vielen over hun leer van de particuliere genade. Niet zonder bedenking was het ook, dat hij leerde, dat in alle tijdperken de Heidenen wel eenige kennis van den weg des heils hadden, ofschoon zij door eigen schuld „deze objectieve genade” afwezen. Aanvankelijk noemde hij zelfs deze, buiten de Schrift om, te verkrijgen Godskennis, geloof.

Later liet hij dit echter na. Nog meer bedenkelijk was het, dat hij niet wilde weten van de erfschuld, d. i. van de onmiddellijke toerekening van Adams schuld aan al zijn nakomelingen.

Opzettelijk wees ik eerst op deze leeringen, omdat het nu begrijpelijker wordt, waarom in Frankrijk, Zwitserland en Nederland zoo sterk verzet rees tegen de voorstelling, waardoor hij ’t meest bekend is geworden (het Amyraldisme). Een voorstelling, die maakte, dat nu nog steeds over de school van Saumur door de beoefenaars der dogmatiek gesproken wordt. Hij is de vader van het zoogenaamde hypothetische of idealistische universalisme. Met de Dordtsche vaderen beleed hij, dat God naar zijn vrijmachtig welbehagen van eeuwigheid besloot een deel van het gevallen menschelijke geslacht ten eeuwigen leven te verkiezen en een ander deel in het verderf te laten, waarin de menschheid zich in Adam vrijwillig gestort had. Omdat hij dit deed, daarom is het verklaarbaar, dat de verschillende Synoden van de Fransche kerken hem vrijspraken van de beschuldiging, dat hij afweek van de Gereformeerde leer. Zijns inziens ging echter aan dit besluit vooraf de wil Gods, dat alle menschen zalig kunnen worden op voorwaarde dat zij gelooven, een beding waaraan zij zonder den val zouden hebben kunnen voldoen, maar waartoe zij thans door de erfzonde onwillig en onbekwaam zijn, zoodat deze algemeene genadewil Gods metterdaad niemand zaligt.

Letterlijk schrijft hij : „La misère des hommes étant égale et universelle, la grâce de la rédemption, que Dieu leur a offerte et procurée a du être égale et universelle. Dieu, n’en exclut aucun”. Nu is echter in den zondaar „un étrange aveuglement pour ne pouvoir reconnaître ni le salut ni son auteur. Donc l’homme ne peut recevoir de soimême la grâce de J. C.” Zoo voegde God aan zijn universeelen en conditioneelen genadewil toe een particulier en absoluut decreet, om aan bepaalde personen de genade, het geloof, als een „don de Dieu” te schenken. „Dieu a particulièrement élu quelques-uns pour leur faire cette grâce de croire”. Deze algemeene genadewil was dus niet een raadsbesluit Gods maar meer een aansporing, een bevel : gelooft allen, dan zult gij allen zalig worden.

Waar nu Amyraut vasthield aan de verkiezing en verwerping krachtens Gods vrijmachtig welbehagen, daar moet erkend, dat hij niet Remonstrantsch was. Niettemin was dit hypothetische, dit idealistische universalisme, deze conditioneele, algemeene genadewil lang niet onschuldig. En zeer terecht hebben dan ook vele Gereformeerde theologen tegen deze voorstelling den strijd aangebonden. Zoo ten onzent de hoogleeraren Rivet en Spanheim. Immers is in de Schrift nergens sprake van zulk een universeelen genadewil Gods, die aan de praedestinatie voorafgaat. En in de tweede plaats is hier het gevaar zeer groot, dat men allengs de eigenlijke praedestinatie loslaat, dezen algemeenen genadewil Gods steeds meer accentueert, en alzoo komt tot de leer dat de uitverkiezing rust op een vooruitgezien geloof.

Die vrees zijner bestrijders is dan ook bewaarheid. Het Amyraldisme heeft den weg gebaand tot het terugvallen in het Arminianisme. Onze Alexander Comrie heeft dit later in zijn geschriften overtuigend aangewezen en daarom terecht op ernstige wijze gewaarschuwd tegen de school van Saumur en de consequentie’s, die reeds geleidelijk uit haar uitgangspunt waren getrokken.

< >