= zoon van Adam. Benaming, waarmede de Heere den profeet Ezechiël voortdurend aanspreekt.
Meer dan 80 maal komt zij in het boek Ezechiël voor. Wèl een bewijs, dat zij een bijzonder oogmerk heeft.
Ook Daniël wordt, doch niet meer dan slechts éénmaal (8:17) alzoo genoemd. Jehova doet Ezechiël de hoogheid en heilige Majesteit Gods gevoelen door hem steeds aan te spreken als „menschenkind”.
De profeet wordt daarbij niet zoozeer individueel beschouwd, als een afzonderlijk mensch, met een eigen naam; doch als deel van de menschheid, behept met en onderworpen aan alles, wat haar eigenaardigheid is: stof uit stof, nietig en zwak.Jehova en „menschenkind”, ’t is in het boek Ezechiël de sterkst mogelijke uitdrukking van de tegenstelling tusschen de heilige Majesteit Gods en de zwakheid en nietigheid van den mensch. Deze naam beoogt eenerzijds verootmoediging, anderzijds verheffing van den profeet. De Joden mochten Ezechiël niet beschouwen en waardeeren naar zijn uitwendige verschijning als mensch, maar naar zijn goddelijke roeping als profeet, tot welker vervulling de Heere hem had toegerust met krachtige en sierlijke gaven.
