(= trooster) is voor Israël niet geweest wat zijn naam aanduidt. Toen Jerobeam II in 744 stierf, viel zijn rijk ten prooi aan partijtwisten.
Zijn zoon Zacharja wordt binnen 6 maanden door Sallum gedood, die op zijn beurt een maand later door Menahem uit den weg wordt geruimd (2 Kon. 15:8—10,13 v.). Dat zijn troonbestijging echter met groote moeilijkheden gepaard ging, leert vs. 16, welke tekst echter niet zóó tot ons is gekomen, dat met volle zekerheid kan worden gezegd van welke plaats hier sprake is.
Slechts zooveel staat vast, dat Menahem op de meest gruwzame wijze de inwoners van een Israëlietische stad heeft vermoord „omdat men voor hem de poort niet geopend had”. In 739/8 ziet hij zich gedwongen om aan Tiglath-Piléser IV, die geheel het land ten Zuiden van Hamath tot aan den Antilibanos tot een Assyrisch wingewest had gemaakt, als zijn suzerein te erkennen en hem pl.m. 5 millioen gulden als schatting op te brengen (zie Noordtzij, Gods Woord bl. 324).
Dit was hem slechts mogelijk door van de rijken een zware heffing in eens te eischen.Wanneer Menahem precies heeft geregeerd, laat zich niet met alle gewenschte zekerheid zeggen. Misschien van 743—737.
De vier jaar van 2 Kon. 15 : 17 brengen hier groote moeilijkheden in verband met de regeeringen der opvolgende koningen.