Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Megiddo

betekenis & definitie

was een sterke vesting, aan den Zuidrand van de vlakte van Jizreël gelegen op een der laatste heuveltoppen van den Karmel. Het beheerschte den pas van Megiddo, waarover de eeuwenoude karavaan-weg voerde, die het Nijldal met de Aziatische cultuurlanden verbond.

Vandaar dat hier reeds spoedig een nederzetting zich vormde, gelijk gebleken is uit de opgravingen van Dr Schumacher op den tell-el-Moetesellim, waaronder men reeds lang de ruïnen van Megiddo vermoedde (1 April 1903—30 November 1905). Hij vond hier niet minder dan zeven boven elkander liggende bouwperioden.De oudste voert ons terug tot pl.m. 3000 v. Chr. De bewoners installeerden zich in de natuurlijke grotten van den heuvel of bouwden hun eenvoudige hutten, door palen gesteund, op de naakte rots.

Tot de tweede bouwperiode behoort de z.g. Egyptische burcht, zoo genoemd naar de vele skarabeeën, gevonden in de van steen opgetrokken onderaardsche grafkamers, waarin veel aardewerk is gevonden. Een breede aschlaag bewijst, dat deze stad te vuur en te zwaard is verwoest. Men is — misschien wel terecht — gewoon deze katastrofe in verband te brengen met de inname van Megiddo door Thotmes III van Egypte (pl.m. 1478 v. Chr.). Het verhaal van deze gebeurtenissen is te vinden op de binnenmuren van het door Thotmes gebouwde deel van den Amentempel in Thebe.

In dezestad, wier inname voor hem beteekende „de inname van duizend steden”, vond hij een ontzaglijke buit. Ook de Amarnabrieven bewijzen, dat Megiddo toen van groote beteekenis was. Ook de aschlaag spreekt van de betrekkelijke weelde, die destijds hier moet hebben geheerscht.

De kort daarna weer herbouwde stad komt snel weer tot bloei in de periode, die onmiddellijk aan Israëls intocht voorafging. Tot deze jongere stad, die Israël met succes weerstond (Richt. 1:27) schijnt ook de z.g. Kanaanietische burcht te behooren. Eerst in Davids tijd werd ze bij Israël gevoegd. Aan Salomo’s tijd herinnert waarschijnlijk de z.g. koningsbouw met zijn buitengewoon goed behouwen steenen (vgl. 1 Kon. 9:15). Hier werd gevonden het bekende zegel „van Sjëma, den dienaar van Jerobeam”, misschien den tweede van dien naam (783—743). Ook deze stad is door vuur verbrand, zooals een tweede aschlaag bewijst; wanneer, weten we niet.

In den z.g. laat-Israëlietischen tijd is althans een deel der stad met oud materiaal weer opgebouwd. Dat is de stad, die Josia in 608 tevergeefs tegen farao Necho trachtte te verdedigen (2 Kon. 23: 29; Zach. 12: 11; 2 Kron. 35 : 24).

< >