Geboren 30 April 1837, zoon van A. J.
Gooszen, predikant te Eibergen. In 1856 student aan de universiteit van Groningen.
Daar hadden de mannen van de Groninger richting Hofstede de Groot, Muurling en Parenu op hem veel invloed. In 1861 predikant te Wilnis, in 1865 te Dwingeloo en in 1867 te Emmen.
In 1867 richtte hij met Dr v. Loenen en andere geestverwanten het tijdschrift Geloof en Vrijheid op.
In 1869 predikant te Veendam. In 1869 schreef hij zijn eerste belangrijke artikel: Wat dunkt u van den Christus? (Geloof en Vrijheid).
In 1872 predikant te Schiedam. Daar schreef hij nog belangrijke artikelen in Geloof en Vrijheid o.a.
De Gelijkenissen van Jezus als kenbron van het Christendom.
In 1878 werd hij benoemd tot kerkelijk hoogleeraar te Leiden.
Hij droeg den titel van doctor niet; maar hij was zeer geprotegeerd door professor Muurling. Hij aanvaardde zijn ambt met een rede over De dogmatiek, haar taak in de wetenschap, haar roeping in de Protestantsche kerken.
Spoedig daarna verschenen zijn beide hoofdwerken De Heidelbergsche Catechismus. Textus receptus met toelichtende teksten.
Bijdrage tot de kennis van zijn wordingsgeschiedenis en van het Gereformeerd Protestantisme (1890) en De Heidelbergsche Catechismus en het boekje van de breking des broods in het jaar 1563—64 bestreden en verdedigd. Oorkonde en dogmen-historisch onderzoek.
Nieuwe bijdrage tot de kennis van het Gereformeerd Protestantisme (1893). Gooszen stelt in de genoemde boeken een hypothese nl. dat er in het Gereformeerd Protestantisme naast Lutheranisme en Calvinisme nog een derde richting geweest is, welke hij de soteriologischbijbelschenoemt.
Bullingernoemthij den vertegenwoordiger dezer richting en de Heidelbergsche Catechismus is er volgens hem de vrucht van. Deze hypothese is door hem meer dan eens verdedigd, maar is ook door anderen bestreden (o. a. door Dr F.
L.
Rutgers en Dr.
H. H.
Kuyper). Tijdens zijn verblijf in Leiden werd hij door den bekenden Doopsgezinden predikant Dr C.
Sepp op Ritschl gewezen. Gooszen erkende in dezen een geestverwant.
In 1880 schreef hij een artikel Reformatie, waarin hij betoogde, dat het formeele beginsel der Reformatie niet was de Heilige Schrift en het materieele de leer der genade; maar dat het ware beginsel geweest is: de vrijheid van den mensch in het dienen van God, vereeniging van geloof en leven. Gooszen keerde zich tegen het intellectualisme zoowel rechts als links, maar evenzeer tegen het mysticisme, dat hij vooral bij het Neo-Calvinisme en bij de Roomschen ontdekte.
Sedert 1885 was hij redacteur van het niet-officieele gedeelte van de Kerkelijke Courant. In 1897 werd hij door de Synode aangewezen tot het vaststellen van den oorspronkelijken tekst van den Heidelbergschen Catechismus.
Daardoor ontstond een strijd met Dr H.
H.
Kuyper, in welken strijd zich ook Dr L. A. v.
Langenraad mengde. In 1907 trad hij wegens 70-jarigen leeftijd af.
In de laatste jaren zijns levens had hij meer dan eens zitting in de Synode. Hij woonde toen in Lochem, waar hij 28 Januari 1916 overleed.
In 1890 werd hij door de Leidsche universiteit tot doctor in de theologie honoris causa benoemd.