De Marranen of Marranos zijn die Joden, die onder den druk der vervolgingen in Spanje in ’t eind der 14de eeuw en in de 15de eeuw, uiterlijk tot het Christendom overgingen, door zich te laten doopen.
Wat de naam beteekent is niet met zekerheid bekend. De Joodsche geschiedschrijver Graetz leidt den naam af van Maranatha, dat in 1 Cor. 16:21 door Paulus gebruikt wordt, waar hij de vervloeking heeft uitgesproken over hen, die den Heere Jezus niet liefhebben.
Met den naam Marranen, die door de Christenen aan de door dwang of uit vrees gedoopte Joden gegeven werd (de Joden noemden hen Anoesim, d. i. door dwang gedoopten) zouden de Christenen hun afkeer van die onbetrouwbare nieuwe Christenen uit de Joden willen uitdrukken ; ’t woord zou volgens Graetz vervloekten beteekenen; Prof. Elbogen vertaalt het door zwijnskerels.
Innerlijk hielden vele dezer nieuwe Christenen nog vast aan hun Joodsche geloof. De behandeling door hunne Christelijke pijnigers ondergaan, was ook niet geschikt, om hun het Christendom hoog te doen schatten.
Onder de Marranen behoorden ook die Joden in Spanje, die vóór het eind der 14de eeuw geheel van hun Joodschen godsdienst vervreemd waren. Dezen waren het vooral, die zich als Christenen in alle staatsambten trachtten in te dringen. Zij waren ook dikwerf groote Jodenhaters, die door hun afkeer van de Joden tegenover de Christenen hun rechtgeloovigheid trachtten te bewijzen.
Ook waren er onder de Marranen, die volkomen indifferent op godsdienstig gebied waren. Met deze Marranen moeten niet die vele Joden verward worden, die gansch vrijwillig, uit overtuiging, ook reeds in vroeger tijd in Spanje tot het Christendom toetraden, en zich als ijverige, degelijke Christenen deden kennen.
In de 15de eeuw vermeerderde het getal der Marranen in Spanje dusdanig, en kregen dezen zulk een invloed, dat de ergernis der Spanjaarden van geboorte almeer tegen hen wies.
In 1440 kwam ’t in Toledo zelfs tot een opstand tegen de Marranen. Toen de Inquisitie kwam bereidde zij den Marranen een veel schrikkelijker lot dan den hun religie trouw gebleven Joden.
Toen Ferdinand van Arragon en Isabella van Kastilië de eenheid van Spanje bewerkt hadden, streefden zij er naar Spanje tot een geheel Christelijk rijk te maken, volgens hunne opvattingen. Het meest stonden daarvoor de Marranen in den weg, die uiterlijk als Spanjaarden en Christenen golden, en alle voorrechten als zoodanig genieten wilden, maar heimelijk, naar godsdienst en ras, Joden bleven.
Er werd een lijst van kenteekenen opgesteld, waaraan men de tot de Joodsche ketterij vervallen Marranen kon herkennen:
Zulke waren o.a.:
als een Marraan nog Messiasverwachtingen koesterde;
als hij de wet van Mozes voor even nuttig hield als de verlossing van Jezus, tot verwerving der zaligheid;
als hij op Sabbath mooie kleêren droeg;
als men op Sabbath een tafellaken gebruikte;
als men zijn kinderen besneed;
als men op Grooten Verzoendag iemand om vergeving vroeg;
als men bad, zonder het teeken des kruises te maken;
als men bij het bidden het lichaam heen en weer bewoog (gelijk vrome Joden plegen te doen);
als men in den vastentijd vleesch at;
als men een Psalm bad, zonder daaraan te verbinden de vereering van de Drieëenheid.
In plaatsen, waar veel Marranen leefden, werden de Joden verbannen, opdat de Marranen niet onder hen zouden verkeeren.
In de 13 jaren, dat Torquemada de Inquisitie leidde, werden minstens 2000 Marranen op den brandstapel gebracht. Intusschen mislukten alle pogingen om het verkeer tusschen de Marranen en de Joden te onderdrukken. 31 Maart 1492 werd het bevel gegeven door Ferdinand en Isabella, dat al de Joden van Spanje, op straffe des doods, binnen 4 maanden uit Kastilië, Arragonië, Sicilië en Sardinië moesten wegtrekken.
Als grond werd aangegeven, dat de Joden schuldig waren aan den terugval der Marranen tot het Joodsche ongeloof.
Den 9den Ab (2 Augustus) 1492, op den dag der gedachtenis aan Jeruzalems verwoesting, trokken 300.000 Joden weg uit Spanje, naar Portugal, Afrika, Navarre, Italië en Turkije.
De meesten der Marranen, die heimelijk het Jodendom trouw bleven, trokken mee of volgden.
De in Spanje achtergebleven Marranen hadden daar ook een treurig lot.
In 1498 volgde de verdrijving der Joden uit Portugal. De behandeling der hier achtergebleven Marranen was ook zóó, dat al meerderen trachtten weg te komen. Maar wijl de invloed der Marranen in ’t economische leven door hun handel en rijkdom zeer groot was, was er langen tijd een verbod van emigratie voor de Marranen. Vele Marranen vestigden zich in Turkije, waar de Joden vrijheid van beweging genoten. Ook gingen er naar Italië, waar zij in ’t midden der 16e eeuw zware vervolging door de Inquisitie te verduren hadden.
In Zuid-Frankrijk werd Bordeaux, waar men de Marranen wel een toevlucht verschafte, maar geen geloofsvrijheid toestond, een belangrijke tusschenschakel tusschen Portugal en de door den opbloei der Atlantische scheepvaart belangrijk geworden Vlaamsche havens.
Antwerpen trok reeds in ’t begin der 16e eeuw vele Marranen tot zich.
Mocht ’t onder de regeering van Karel V en Filips II den Joden en Marranen in de Nederlanden dikwerf nog bang gemaakt worden, door den 80-jarigen vrijheidskrijg tegen Spanje kwam er verandering! Willem I van Oranje, de grondlegger van Nederlands onafhankelijkheid, de groote strijder voor gewetensvrijheid, heeft zich een eereplaats in de harten van het Joodsche volk veroverd. De bepaling van de Unie van Utrecht, dat men niemand wegens zijn godsdienst mocht vervolgen of onderdrukken, was ook voor de Marranen en Joden van de grootste gevolgen.
Marranen uit Portugal werden daardoor aangelokt, zich in Nederland te vestigen. Omstreeks 1590 kwamen de eerste Marranen in Amsterdam. Zes jaar later was hun aantal tot 16 gestegen, en vormden zij een gemeente met Mozes Uri Hallevy als Rabbijn en Don Samuel Palache en Jacob Tirado als bestuurders.
De Marranen toch gingen, uit Portugal en Spanje ontkomen, meest allen in den vreemde weer tot het Jodendom terug. Zij bleken in werkelijkheid „schijnchristenen” te zijn.
Voorloopig hielden de Marranen in Amsterdam hun godsdienstoefeningen in het geheim. Daarom meende de burgerij, dat zij samenzweerders waren, die snoode plannen beraamden tegen den staat, Onder den dienst op den Grooten Verzoendag in 1596 verscheen dan ook plotseling de schout met zijn dienaren, om hen gevangen te nemen. Zij wisten hem echter van hun onschuld te overtuigen.
Hun werd nu toegestaan, een synagoge te stichten. Op ’t Joodsche Nieuwjaarsfeest van 1597 werd de eerste synagoge ingewijd. Slechts werd hun verboden, tegen het Christendom openlijk te schrijven of te spreken.
De Joodsche gemeente, door hen gesticht, breidde zich, door toevloed uit de landen der Marranen, sterk uit. Weldra telde zij meer dan 400 gezinnen. Amsterdam werd wel genoemd het nieuwe Jeruzalem. In 1616 kwam de gemeente in het bezit van een begraafplaats in Ouderkerk a/d. Amstel. In 1675 werd door hen de Groote Synagoge ingewijd, die meermalen vorstelijk bezoek mocht ontvangen. Drie kleinere synagogen, achtereenvolgens in 1597, 1608 en 1618 opgericht, waren in 1639 tot ééne onverdeelbare gemeente vereenigd, en deze gemeente bouwde nu het monumentale bedehuis, dat nog in gebruik is.
Amsterdam heeft groote voordeelen gehad van de Marranen met groote begaafdheid en veelzijdige ontwikkeling, waaronder vele kooplieden met aanzienlijk vermogen en uitgebreide relaties, inzonderheid op den Levant, die uit Portugal zich almeer op haar gebied kwamen vestigen. Ook de staten van Holland toonden zich welwillend jegens de Marranen, en stonden den Joden in 1619 vrijheid van godsdienst toe. De Portugeesche Joden hebben krachtig bijgedragen tot de bevordering van den Nederlandschen handel in ’t algemeen, en tot den bloei van de Oost- en West-Indische Compagnie. Door de Marranen is de weg tot vestiging van Hoogduitsche Joden, die hier nu in veel grooter aantal wonen dan de Portugeesche, in Nederland gebaand. Voor literatuur over de Marranen: Zie. H.
Graetz, Geschichte der Jüden, Volkstümliche Geschichte der Jüden, Leipzig 1914; Mr Isaac Da Costa, Israël en de volken; F. Heman, Geschichte des Jüdischen Volkes seit der Zerstörmg Jerusalems; Calw en Stuttgart, 1908; H. J. Koenen, Geschiedenis der Joden in Nederland, Utrecht 1843; J. S. Da Silva Rosa, Geschiedenis der Portugeesche Joden te Amsterdam 1593—1925, Amsterdam 1925; S.
Seeligmann, Het Marranen-probleem uit oeconomisch oogpunt, p. 101—135in: Feestbundel ter gelegenheid van den zeventigsten verjaardag van L. Wagenaar, Rector van het NederlandschIsraëlietisch Seminarium, Amsterdam 1925; Mr Izak Prins, De vestiging der Marranen in NoordNederland in de zestiende eeuw, Amsterdam 1927.