I. Macarius, de leeraar van Lucianus den martelaar.
Hij leefde en arbeidde omstreeks het midden van de derde eeuw aan de theologische school te Edessa.II. Macarius van Jeruzalem heeft met Eustathius van Antiochië en de Alexandrijnen de leer-formule opgesteld, welke op het concilie van Nicea met de medewerking des keizers de overwinning behaalde over andere leer-formules. De formule van Macarius leverde den grondslag van het symbool van Nicea.
III. Macarius, de oudere, ook wel de groote genoemd, sinds 330 monnik in de woestijn van Opper-Egypte. Hij stond aan het hoofd van de vereenigingen van monniken, welke men daar vond. Hij is de leerling van Antonius, gestorven 391. Macarius was een ijverig aanhanger van het symbool van Nicea. Daarom werd hij door keizer Valens verdreven.
Hij is de grondlegger van de monnikenmystiek. „De ziel vergelijkt hij bij een arm meisje, dat aan Christus niets offert dan haar lichaam. Wanneer zij dat lichaam kuisch bewaart en Hem liefde bewijst, zal haar verheerlijkt lichaam een deel van zijn godheid verkrijgen.” Hij was de eerste in de Grieksche kerk, die de geestelijke onmacht van den mensch leerde, waardoor de mensch aan God niets geven kan, maaralleen iets kan ontvangen. Maar geheel en al onmachtig is de mensch niet. Hij kan aan de genade-deur aankloppen. God helpt de ziel alleen, wanneer zij zich ontworstelt aan den dienst der wereld. Vele wondergenezingen worden hem toegeschreven.
Zelfs spreekt men van opwekking van dooden. Hij wordt gehouden voor den schrijver van 50 Homiliën en verschillende brieven.
IV. Macarius Magnes, op de synode van ad Quercum (403) aanklager van den bisschop van Efeze, die een vriend was van Chrysostomus. Zijn godsdienstige opvattingen waren ongeveer dezelfde als die van Gregorius van Nyssa. In 1867 werd een Apologie van het Christendom gevonden, welke aan hem moet worden toegeschreven. De tekst luidt ’ ATIQOXQLZIXÓSI] Movoytvijs (5 dln). In dit werk komen o.a. voorstukken uit een geheel verloren geraakt boek van Porphyrius tegen de Christenen.
V. Macarius, bisschop van Antiochië, een monotheleet, die op de synode te Constantinopel (680 en 681) zijn leerbeschouwing vruchteloos verdedigde en die als ketter werd veroordeeld.