werd 22 October 1839 geboren te Vallon (Ardiche) in een protestantsch dorp van de Cevennen, alwaar de herinneringen aan de Hugenoten nog levendig zijn en de overleveringen van dezen nog worden bewaard. Zijn klassieke opleiding genoot hij te Ganges (Hérault) in het instituut Olivier.
Deze inrichting had toen een bizonderen naam, vanwege de opvoeding en het onderwijs in protestantschen zin gegeven, in het Zuiden van Frankrijk. Na deze inrichting te hebben verlaten studeerde hij aan de Theologische School te Montauban (1858—1863).
Daar doceerden mannen in beslist rechtzinnigen geest, als Sardinoux, Jalaguier, de Felice. Juist onder deze orthodoxe hoogleeraren kwam het bij hem tot een crisis.
De colleges van deze mannen konden hem niet genoegzaam bevredigen. Het waren zeer zeker begaafde mannen, doch hij vond dat het onderwijs niet genoeg op wetenschappelijk peil stond.
Met een eigenaardige woordspeling in het Fransch werd dit weergegeven: meer eloquentie dan scientie (plus d’éloquence que de science théologique). Met grooten ernst zocht hij sinds dien voor zich naar een verzoening tusschen de wetenschap en zijn geloof.
Na Montauban verlaten te hebben bezocht hij achtereenvolgens de universiteit van Bazel, Straatsburg, Tubingen, Erlangen, Bonn en Heidelberg. Boven alle anderen stelde hij Richard Rothe van Heidelberg.
Tegen het einde van het jaar 1864, werd Sabatier beroepen tot predikant te Aubenos (Ardiche).
In dezen tijd ving hij zijn studiën aan die leidden tot de uitgave van zijn L’Apôtre Paul, waarvan in 1896 reeds de derde druk verscheen.
In 1866 verwierf hij den graad van licencié aan de school te Montauban met de thèse: Essai sur les sources de la vie de Jésus. Les trois premiers évangiles et le quatrième, in 8°.
Dit geschrift is uitverkocht. Een teekenend iets, daar dit met dergelijke „theses” niet vaak voorkomt.
Reeds was in 1863 van zijn hand verschenen : Le témoignage de Jésus Christ sur sa personne. Toen in 1867 de stoel voor het professoraat in de dogmatiek aan de universiteit van Straatsburg vacant was geworden, solliciteerde Sabatier op sterken aandrang van zijn vrienden naar deze plaats.
Daar hij echter geen doctor theologiae was, werd hij benoemd om college te geven alleen in de gereformeerde dogmatiek. Hij aanvaardde zijn ambt 13 Januari 1869 en reeds den negenden April 1870 verwierf hij zijn doctoraat te Straatsburg met de thèse: L’apôtre Paul, esquisse d’une histoire de sa penseè.
De „jury” was samengesteld uit mannen van naam: Bruch, Reuss en Colani. Het college door Sabatier te Straatsburg gegeven werd druk bezocht.
Met den oorlog van 1870 werd hem ontnomen het recht om college te geven aan deze universiteit.
Hij bleef na den oorlog nog wel te Straatsburg, alwaar hij lezingen hield en colleges gaf over de Fransche letterkunde, die in druk verschenen in 1873 onder den titel : De V influence des femmes sur la littérature française.
Deze lezingen had hij in onderscheiden S’eden van den Elzas gehouden, zoo ook te Muhlhausen, St. Marie-aux-Mines en Bischwiller.
Aangezien de Duitsche regeering oordeelde dat zijn invloed in het geannexeerde gebied te groot was, werd hij den 26 Februari 1873 verbannen. Verhuisd naar Parijs werd hij aldaar medewerker aan onderscheiden revues.
Aan een niet openbare inrichting van onderwijs gaf hij theologische colleges: aan de Ecole libre des sciences religieuses. Den eersten Juni 1877 werd officieel geïncorporeerd door den minister van onderwijs een theologische faculteit in de universiteit van Parijs ter vervanging van genoemde faculteit te Straatsburg.
Sabatier werd benoemd tot hoogleeraar voor de dogmatiek. Zijn inaugureele rede droeg tot titel: La critique biblique et ses origines en France.
In dezen tijd was hij ook een geregelde en zeer gewaardeerde medewerker van de Temps.De studenten hadden in prof. Sabatier niet slechts een denker, maar vonden in hem een warm vriend, die zeer veel belang stelde in hun wetenschappelijk en godsdienstig leven. Hij ontving zijn studenten gaarne bij zich aan huis en sprak met hen als een vriend. Dan zeide hij vaak: „Ik wil het geloof van mijn studenten redden.” Zijn colleges werden gevolgd niet alleen door de studenten, maar ook door predikanten en door een vrij groot aantal ontwikkelde leden der kerk. Hij was een man met een warm blij hart, gaf zijn colleges in heldere taal, met een levendige voordracht. De minister van onderwijs benoemde hem tot professor aan de Ecole des Hautes-études.
Aan deze instelling behandelde hij de Christelijke letterkunde der eerste eeuwen, waaraan zijn werk: Les origines littéraires et la composition de V Apocalypse de saint Jean, zijn ontstaan heeft te danken gehad. Sabatier werd eershalve benoemd voor zijn leven tot doyen, dekaan, van de theologische faculteit aan de universiteit te Parijs.
Naast de werken reeds genoemd zijn nog een paar geschriftjes van zijn hand verschenen: Rapport sur les dangers qui menacent L’Eglise réformée, et les moyens de rétablir la paix dans son sein; een rede gehouden 8 November 1876 op een conferentie te Rouaan. De L’Esprit théologique — een toespraak gedaan tot de leden van de Theologische Vereeniging naast de Theologische Faculteit te Parijs, 1878. Mémoire sur la notion hébraïque de L’Esprit, 1879. Les origines littéraires et la composition de L’Apocalypse de saint Jean, 1888.
De la vie intieme des dogmes et de leur puissance d’évolution, 1890. In 1896 verscheen de derde herziene en vermeerderde uitgave van zijn: L’Apôtre Paul, esquisse d’une histoire de sa pensée par A. Sabatier, doyen de la Faculté de Théologie protestante de Paris en in 1897 de vierde uitgave van zijn Esquisse d’une Philosophie de la religion d’après la psychologie et V histoire par Auguste Sabatier, professeur de l’Université de Paris, doyen de la Faculté de Protestante. Deze beide laatste werken van prof. Sabatier maakten grooten opgang en diepen indruk in Frankrijk en Fransch Zwitserland. Men noemde het laatste werk dat binnen enkele maanden uitverkocht was en waarvan de eene uitgave na de andere volgde, een „epoche machend” werk; een boek waarmede in de Fransche Theologie een nieuwe periode aanbrak, ’t Is met een zeldzame klaarheid geschreven, iets dat den Franschen geest eigen is en in een wonder schoonen stijl.
Ook op den stijl moeten de Fransche studenten in de Theologie, om alleen van deze faculteit te spreken, zich bizonder toeleggen, alsmede op de uitspraak. Bij het schrijven van dit laatste werk van den invloedrijken decanus der faculteit had hij vooral de studeerende jeugd op het oog en aan haar droeg hij zijn werk op. In zijn voorrede zich richtende tot genoemde generatie geeft hij naar ’t mij lijkt een korte schets van de crisis des geloofs door hem zelf doorgemaakt. Van zeer positieve ouders geboren is hij onder den invloed der moderne theologie gekomen en daarvan een der meest begaafde verdedigers en verbreiders geworden. Hij heeft voor zichzelf naar zijn getuigenis de verzoening gevonden tusschen zijn weten en gelooven. De „wijzen” die leiders der jeugd waren tot op zijn tijd hebben haar gewezen op de impasse waarin zij partij moest kiezen: voor de wetenschap en tegen de religie of tegen de wetenschap en voor de religie.
Doch zij aarzelde, en dan gaat hij als in dichterlijke taal voort: tusschen deze rotsen, in deze impasse meen ik een voetpad, smal en moeilijk te beklimmen, gespeurd te hebben, dat leidt naar een open vlakte, waar meer eenheid is te aanschouwen. Dat is hij na enkele anderen gevolgd en hij wijst het op zijn beurt weer aan enkele pionniers aan, krachtiger en jonger dan hij. Een „bekentenis”! Zijn „confessio”! Hij is anderen gevolgd? Wie? Men heeft hem een Hegeliaan genoemd.
Voor ons is dit werk geen „epoche machend” geschrift. Prof. Scholten te Leiden in zijn Leer der Hervormde kerk en Alexander Schweitzer in zijn Central-dogmen zijn hem beiden reeds voorgegaan op het door Sabatier genoemde steile pad. Alleen maar: hij kwam vele jaren na dezen, en hij schreef, gelijk een Fransch godgeleerde die veel smaak heeft voor de schoone letteren, kan schrijven. Er is groot verschil in vorm tusschen Strauss’ Leben Jesu en Renans La vie de Jésus, doch uit beide werken ademt eenzelfde geest. Zoo is ook Sabatiers dogmatisch werk van eenen geest met genoemde voorgangers in Duitschland, Zwitserland en Nederland.
Toch kan het niemand verwonderen dat Sabatier grooten invloed heeft uitgeoefend op zijn studenten. Anderen, eveneens van rechtzinnige ouders geboren, hebben dezelfde crisis doorgemaakt onder zijn invloed. Hij was zoo goed; gaf zoo gaarne raad; sprak zooveel met zijn studenten en voerde hen uit de impasse langs het moeielijk bergpad naar de hoogylakte, waarop zij de verzoening meenden te vinden en gevonden te hebben tusschen hun weten en gelooven. Met groote verknochtheid hingen zij aan hun schitterenden leermeester; met dankbare liefde denken zij aan hem; zijn gedachtenis is hun dierbaar.
Sabatier is een halve eeuw later voor de Theologische faculteit van Parijs geweest wat Scholten was voor Leiden. En toch heeft de Heere het zoo geleid dat Scholtens meest begaafde leerlingen de mannen zijn geworden der verdieping en verdere ontwikkeling van de gereformeerde dogmatiek, van den terugkeer tot de belijdenis der kerk. Dit verschijnsel dat ook in Frankrijk de aandacht heeft getrokken wordt nog niet in Frankrijk aanschouwd. Doch er zijn symptomen die in die richting wijzen. Hegels invloed doet immer naar de historie grijpen. Frankrijks kerken hebben zulk een rijke geschiedenis.
De Fransche geest is zoo wel toegerust. Ook in Frankrijk mint men de historie. De studie daarvan zal vroeg of laat haar vruchten dragen. Zoo kan het dat Sabatiers invloed, die naar ons dunken zooveel kwaad heeft gedaan aan de rechtzinnige belijdenis der waarheid, haar in het eind’ toch nog dienen zal.
Sabatiers dogmatisch werk heeft veel critiek gehad, en heeft ook zijn bestrijders gevonden in de Fransche en Fransch-sprekende kerken. Zoo heeft de scherpe geest van prof. Gaston Frommel van Genève het evolutionisme, waarvan Sabatier werd beschuldigd, op duidelijke wijze bestreden. Sabatiers dogmatiek is beschuldigd van „evolutionisme naturiste”, van „panthéisme”. Hij werd gescholden een „blinden navolger van Hegel” te zijn. Men heeft hem beschuldigd de zonde als zonde te loochenen, doordat hij de zonde beschouwde als een noodzakelijke factor bij de ontwikkeling van het leven.
Sabatier betoogt in zijn wederlegging van deze en dergelijke beschuldigingen o.a. dat hij de woordelijke inspiratie, die gelogenstraft wordt door de historische critiek, evenzeer ontkent als de onfeilbaarheid van den paus. Hij is derhalve beslist tegen welk aprioristisch uitgangspunt ook bij de dogmatiek. Hij spreekt liever van de wijsbegeerte der religie en die heeft maar twee bronnen: de psychologie en de geschiedenis. Hij heeft niet anders gedaan in zijn werk dan op te teekenen feiten waargenomen in zichzelf en door hem zelf. Zijn richting is genoemd het symbolo-fideïsme (zie i. v.).
Sabatier is betrekkelijk jong gestorven aan maagkanker: in April 1901, terwijl hij nog in het bezit was van zijn volle denkkracht. Aan één van zijn vroegere leerlingen, een hem in vele opzichten nauw verwanten predikant en geestverwant, die hem zes maanden vóór zijn dood bezocht, betuigde hij: „Ik heb nog werk te doen voor wel twee honderd jaar. Ik heb het plan opgemaakt van vele boeken die ik nog zou willen schrijven.” Naar zijn uitdrukkelijk verlangen is hij begraven te Valton (Ardiche) bij zijn hugenootsche vaderen. Op zijn graftombe staan de woorden geschreven: de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods.