Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Komkommer

betekenis & definitie

De komkommers behooren tot de ongeveer 700 soorten tellende familie der komkommerachtigen (cucurbitaceae), wier 5-deelige bloemkroon van onderen met den 5-tandigen kelk vergroeid is. Ze zijn diklinisch.

De mannelijke bloemen hebben slechts 3 meeldraden; de stamperbloemen hebben een onderstandig, driehokkig vruchtbeginsel. De vrucht is een veelzadige bes, die soms reusachtig groot wordt.

Alle komkommerachtigen hebben hechtranken. Slechts één soort dezer familie komt in Nederland voornamelijk de Heggerank (bryonia dioica); de overige zijn bewoners van warme streken, maar worden hier om hun eetbare en dikwijls kolossale vruchten aangekweekt.

De belangrijkste soorten zijn: Augurk of Komkommer (cucumis sativus), met een langwerpige, rechte of gekromde, groene of geelwitte vrucht; Meloen (cucumis melo), met een ongeveer ronde, groote vrucht en welriekend, oranje vruchtvleesch; Kalebas of Pompoen (cucurbita pepo), met zeer groote bladeren en vruchten; Kolokwint (citrullus colocynthis), met ronde, gele vruchten, die de grootte van een citroen hebben, bitter smaken en darmkoliek veroorzaken (2 Kon. 4 : 39 en 40). De gewone komkommer (cucumis sativus) stamt waarschijnlijk uit Oost-Indië, werd reeds vroeg door de Egyptenaren gekweekt, evenals de pompoen door de Israëlieten als een lekkernij beschouwd (Num. 11 : 5) en na hun komst in Kanaan in tuinen verbouwd (Jes. 1:8).

< >