Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Kelk

betekenis & definitie

I. In bijbelschen zin wordt doorgaans het woord beker of drinkbeker gebruikt in plaats van kelk.

1. Een drinkwerktuig, dat soms tot voorzegging gebruikt werd, terwijl men het met water vulde, stukjes metaal of gekleurde steentjes er in wierp en acht gaf op de figuren die zich dan vormden (Gen. 44 : 5, 2, 12). Uit gouden bekers waren de koningen gewoon te drinken, vandaar dat (Jer. 51 : 7) de gouden kelk van Babel de macht en pracht en de verleidingsmiddelen van dit wereldrijk aanduidt (vgl. Openb. 17 : 4).
2. Er is
a. een kelk des heils (Ps. 116 : 13), een bepaalde maat van genade, door God aan de geloovigen medegedeeld, waarbij het hart menigmaal met licht, kracht, vrede, troost en zaligheid overstort wordt (Ps. 23 : 5).
b. Een kelk des tijdens (Matth. 20 : 22; Joh. 18 : 11), een door God bepaalde maat van in- en uitwendig lijden, waarvoor de natuur, als voor een bitteren, naren drank, gruwt. In genoemde teksten is sprake van drinkbeker. De drinkbeker des lijdens, dien Jezus moest drinken, hield ook het lijden in, dat hij voor zondaren moest ondergaan.
c. Ook kan een kelk zijn vol toorn en wraak, zooals hij aan de ongeloovigen en veroordeelden ingeschonken wordt (Ezech. 23 : 31, 33, 34; Openb. 14 : 10; Jes. 51 : 17; Zach. 12 : 2). Wanneer enkele menschen of familiën, gemeenten, geheele volkeren en geslachten de maat hunner zonden hebben volgemaakt (Matth. 25 : 32), dan onttrekt God hun zijn lang verachte genade, geeft hen over in een verkeerden zin, naar den lust hunner harten (Rom. 1 : 23), straft hunne zonden met nieuwe zonden, laat hen over aan de machten der duisternis (1 Cor. 5 : 5), en schenkt hun aldus een beker met zwijmel in, dien zij tot op den bodem, waar de droesem ligt, moeten uitdrinken.

II. In kerkhistorischen zin Latijnsch calix is de uitdrukking voor den beker, die bij het Heilig avondmaal gebruikt wordt. Die beker had den vorm van een omgekeerden, afgeronden kegel en een hoogen van onder breeden voet. Eerst maakte men de kelken van hout, glas, aarde, marmer en hoorn, totdat meer en meer de gewoonte opkwam om den kelk uit metaal (tin, zilver of goud) te vervaardigen. De Evangelische kerk behield den metalen kelk. Zwingli alleen gaf de voorkeur aan houten kelken.

Bij de monniken werden ook eenvoudige kelken gebruikt. Vroeger gebruikte men in de Roomsche kerk kleine kelken voor de priesters en groote voor de leeken. Toen het avondmaal slechts onder één gedaante bediend werd, viel dat onderscheid als vanzelve weg. De kelk wordt in de Roomsche kerk door den bisschop gewijd onder het opzeggen van daarvoor bepaalde gebeden en door besprenging met wijwater. Tijdens het dragen van den kelk naar het altaar en de missa catechumenorum en na de communie wordt de kelk in de Roomsche kerk bedekt met een kelkdoekje, dat van dezelfde keur is als de casula. In de Grieksche kerk heeft men kelklepels, die gebruikt worden om de hostie, die in den wijn gedoopt wordt, uit den kelk te halen.

In de Roomsche kerk heeft men kelklepels om het water met den wijn te vermengen. Om het uitstorten van wijn te voorkomen had men in de Roomsche kerk van de 8ste tot 12de eeuw de ffstula eucharistica.

In de Protestantsche kerken gebruikt men of tinnen of zilveren, zelfs wel gouden kelken. Sinds enkele jaren is het in sommige kerken gewoonte geworden om verscheiden bekertjes in de plaats van één kelk te gebruiken. Men doet dat met het oog op mogelijke besmetting.

Over het gebruik van meer dan één kelk of beker, wanneer er lijders aan besmettelijke ziekten deelnemen aan het avondmaal, sprak zich de Synode der Gereformeerde kerken gehouden te Leeuwarden in 1920 uit. (Zie Acta, pag. 32).

< >