is het Westelijk schiereiland van het werelddeel Azië, dat in het Noorden door de Zwarte Zee, in het Westen door de Egeïsche Zee, en in het Zuiden door de Middellandsche Zee ingesloten wordt, en in het Oosten aan Syrië grenst en in Armenië uitloopt. Van ouds is hieruit bekend Troje.
En in later eeuwen het Lydische rijk, welks laatste koning, Croesus, in 546 door Cyrus werd overwonnen. Ook kunnen verschillende Jonische steden genoemd worden (Efeze, Milete, e.a.).
Door Alexander den Qroote werd in de eerste plaats Klein-Azië aan de Perzische heerschappij ontrukt, om een deel van het toen ontstaande Grieksch-Macedonisch wereldrijk te worden. En bij het uiteenvallen van dit rijk, kwam de Zuidelijke kust aan Egypte, een daarop volgend Noordelijk deel aan het Seleucidenrijk, en ontstonden verder Noordwaarts de afzonderlijke rijken Pergamus, Galatië, Bithynië, Pontus e.a.
In den lateren tijd veroverde Rome verschillende deelen van Klein-Azië (Azië, Bithynië en Pontus op Mithridates; Cilicië; Galatië door Augustus; Kappadocië door Tiberius; nog andere door Vespasianus), en verkreeg andere bij testamentaire beschikking hunner vorsten (Pergamus), of door in bezitneming na het uitsterven der koningshuizen. Geheel KleinAzië was dus in het laatst der eerste eeuw onzer jaartelling een deel geworden van het Romeinsche rijk.
De onderscheiden landschappen en vroegere rijken ervan werden door Rome vereenigd in verschillende provincies. Die landschappen waren: in het Noorden, langs de Zwarte Zee, van West naar Oost: Bithynië, Paphlagonië, Pontus; aan de Egeïsche, van het Noorden naar het Zuiden: Frygië aan de Hellespont, Mysië, Lydië, Carië; Oostwaarts van deze landschappen, van de Middellandsche Zee naar het Noorden: Syrië, Pamfylië, Pisidië, (het bergland); ten Oosten van deze twee laatstgenoemde landschappen: Isaurië, Lycaonië, Galatië; en Oostwaarts van deze, van de Middellandsche Zee naar het Noorden: Cilicië (langs de Middellandsche Zee), Cappadocië, Armenië (minor).
Rome vormde hieruit de volgende provincies, wier grenzen evenwel niet altoos dezelfde waren, maar meermalen gewijzigd werden: Azië (Mysië; Lydië — of Azië —; Carië; Frygië), Lycië, Pamfylië, Cilicië en Syrië, Galatië (Pisidië; Isaurië; Lycaonië; Galatië; Paphlagonië; Pontus ten deele), Bithynië en Pontus, Cappadocië.In Azië lagen de steden Efeze (Hand. 18:19— 20 : 1 ; 1 Tim. 1:3; Openb. 2 : 1—7), Milete (Hand. 20 : 15—38), Smyrna (Openb. 2 : 8—11; Ignatius’ brieven; Polycarpus), Pergamus (Openb. 2 : 12—17), Troas (Hand. 16:8—12; 20:6-13), Adramyttium (Hand. 27 : 2), Thyatire (Hand. 16 : 14; Openb. 2 : 18—29), Sardis (Openb. 3:1—6), Filadelfia (Openb. 3 : 7—13; Ignatius’ brieven), Laodicea (Openb. 3:14—22; Col.2:1; 4 : 13—16), Hiërapolis (Col. 4 : 13; Filippus de apostel, óf de evangelist; Papias) Magnesia (Ignatius’ brieven), Tralies (Ignatius’ brieven), Filomelium (Martyrium van Polycarpus), Colosse (Colossenzerbrief), Pepuza (Montanus), e. v. a. In Bithynië en Pontus (Aquila, Hand. 18 : 2) lagen: Chalcedon, Nicea, Nicomedië, Sinope (Marcion) e. a. In Galatië, in het Noordelijk deel, het landschap Galatië: Pessinus, Ancyra [nu Angora) (Marcellus), Tavium; in het Zuidelijk deel, n.l. Pisidië, Isaurië en Lycaonië: Antiochië (Hand. 13 : 14—50), Iconium (Hand. 13 : 51—14 : 6), Lystre (Hand. 14 : 6—20), Derbe (Hand. 14 : 6, 20 ; 16 : 1—2, Timotheus; 20 : 4, Gajus). Bij den brief aan de Galaten is het de vraag, of de apostel het landschap Galatië bedoelt (NoordGalatische hypothese), dan wel de provincie Galatië, en aldus de gemeenten te Antiochië, Iconium, Lystre, Derbe (Zuid-Galatische hypothese).
Van de steden in Lycië worden in de Heilige Schrift genoemd Myra (Hand. 27 : 5) en Patara (Hand. 21 : 1).
In Pamfylië lagen: Attalië (Hand. 14 : 25), Perge (Hand. 13 : 13; Marcus 14 : 25), Side, e.a.
Uit Cilicië moet genoemd worden Tarsus (Hand. 22 : 3, Saulus; 9 : 30; 11 : 25).
In Cappadocië lagen Nyssa (Gregorius), Nazianze (Gregorius), Tyana (Apollonius), e.a.
Deze provincies worden genoemd, althans ten deele, 1 Petr. 1:1; vgl. ook Hand. 2 : 9—10. Azië ziet in Openb. 1 : 4 en 11 op de provincie, en insgelijks in Hand. 2:9, en evenzoo in 1 Cor. 16 : 9; 2 Cor. 1 : 8; Rom. 16:5; 2 Tim. 1 : 15, maar heeft in Hand. 20 : 18 e. a. blijkbaar wat beperkter zin, ongeveer gelijkluidend met Efeze (vgl. Hand. 16 : 7; 18 : 23).
Klein-Azië heeft in de geschiedenis gediend als brug tusschen het Oosten en het Westen. Vooral de kustlanden en de rivierdalen (Maeander en Lycus; Hermus; Caïcus) waren van groote beteekenis; en dan de Westelijke en Zuidelijke kustlanden met hun vele bochten en insnijdingen meer dan de Noordelijke, die weinig havens hebben. Het binnenland wordt gevormd door een hoog plateau, dat ongastvrij en niet vruchtbaar is, en daarom geen voorname rol in de geschiedenis vervuld heeft.
De bevolking was zeer gemengd. Bij de oorspronkelijke volksgroepen in de verschillende streken waren later Grieksche kolonisten gekomen, eerst langs de kust, en vervolgens ook wat dieper het binnenland in. Hierdoor werden Grieksche taal en beschaving verbreid, en het Hellenisme van later zeer bevorderd. Vooral in de kuststreken was het Grieksch, of de Koine, de taal, die ook in het binnenland wel verstaan en gesproken werd, maar naast welke men daar toch zijn eigen taal bijhield, en in het onderlinge verkeer gebruikte (Hand. 14:11; vgl. Hand. 22:2). Deze kennis van het Grieksch vergemakkelijkte zeer de Evangelieprediking door den apostel Paulus en zijn helpers.
Ook vele Joden waren er heen verplaatst, of hadden er zich gevestigd. Dezen hadden synagogen opgericht (Hand. 13:14; 14 : 1; 18 : 19; vgl. ook 16 : 3), waarin ook de apostelen optraden met de Evangelieprediking, en waardoor zij een eerste gelegenheid kregen, het Evangelie uit te dragen. Bovendien was door de aanwezigheid der Joden in die streken de kennis van het Oude Testament in de Grieksche vertaling (der Zeventigen, de Septuagint of LXX) verspreid, wat aan die Evangelieprediking evenzeer te stade kwam. Ook was menig heiden proseliet geworden, of ook formeel bijhetjoodsche volk ingelijfd. Behalve echter dat dit een en ander de prediking des Evangelies bevorderen kon, hebben de Joden daar ook de vervolging van den apostel Paulus en zijn helpers veroorzaakt (Hand. 14 : 50; 14 : 2, 19), en later ijverig medegewerkt tot de vervolging der Christenen (Martyrium van Polycarpus).
Klein-Azië bekleedt in de geschiedenis van het Christendom een voorname plaats. De apostel Paulus heeft, met zijn helpers, daar vele gemeenten gesticht (Antiochië, Iconium, Lystre, Derbe, Troas, Efeze). Zijn helpers hebben andere doen ontstaan (Colosse, Laodicea, Hiërapolis). Wat wij onder de gemeenten in Galatië (Gal. 1:2) verstaan moeten, hangt samen met vraag, of het landschap, dan wel de provincie Galatië wordt bedoeld. Later ontstonden nog vele andere gemeenten (Smyrna, Pergamus, Thyatire, Sardis, Filadelfia, Magnesia, Tralies, Filomelium, Nicea, Chalcedon, Nyssa, enz. enz). „Klein-Azië is naast Onder-Egypte het Christelijke land bij uitnemendheid in den tijd vóór Constantijn” (A. von Harnack). Daar zijn eens vele tientallen Christelijke gemeenten geweest.
De apostel Paulus heeft aan gemeenten in Klein-Azië geschreven zijn brieven aan de Galaten, aan de „Efeziërs”, aan de Colossenzen, aan Filemon. Hij was te Efeze, toen hij zijn ons bewaarden eersten brief aan de gemeente te Corinthe schreef. En Timotheüs was te Efeze werkzaam, toen de apostel Paulus zijn twee brieven aan hem richtte (1 Tim. 1:3; vgl. 2 Tim. 1 : 18). De apostel Petrus heeft zijn twee brieven aan gemeenten in Klein-Azië gezonden (1 Petr. 1:1). Misschien Judas den zijne ook. De apostel Johannes heeft vele jaren, een dertigtal, in Klein-Azië en te Efeze gearbeid, en daar zijn Evangelieverhaal en zijn drie brieven geschreven.
De aan hem gegeven Openbaring is allereerst aan zeven gemeenten in Azië gericht (Openb. 1: 4). In KleinAzië heeft ook gearbeid Filippus de apostel (of: de evangelist; of: beide). Daar heeft Papias gewerkt, en Polycarpus tientallen van jaren de gemeente te Smyrna geleid. Uit Klein-Azië is Irenaeus afkomstig. Daar heeft Justinus Martyr een tijdlang onderwezen.
In Klein-Azië zijn beroemde en belangrijke concilies gehouden (Nicea 325, Efeze 431, Chaliedon 451). Daar hebben mannen geleefd en gewerkt als de beide Gregoriussen, Basilius, e. a.
In Klein-Azië zijn echter ook tegenstanders van het Christendom opgetreden (Apollonius van Tyana) en ketters opgestaan (vgl. Hand. 30:29-30). Cerinthus werkte daar, Marcion kwam uit Sinope, Montanus trad op te Pepuza, Gnosticisme en Manichaeïsme hebben ook de gemeenten aldaar niet gespaard.
Tegenover de groote beteekenis van KleinAzië in de eerste eeuwen van het Christendom, en de hooge begenadiging dezer landstreek in dien tijd, steekt nu echter te droever af het donkere feit, dat daar thans maar weinig geloovigen in den Heere Christus gevonden worden. De Christelijke kerk is er op de meeste plaatsen geheel verdwenen. Het Mohammedanisme heeft haar grootendeels uitgeroeid en vervangen. Maar dit heeft toch slechts kunnen geschieden, omdat het waarachtige geloof in den Heere Christus was te niet gegaan en schier geheel weggezonken.
De naam Klein-Azië wordt eerst omstreeks 400 n. Chr. aangetroffen.