1. De historie
De eigenlijke kinderlectuur deed in ons land pas in het laatste kwart der 18e eeuw haar intrede. De moraliseerende Spectatorgeschriften van het midden der 18e eeuw kennen de kinderen niet anders dan als kleine-groote menschen. Inplaats van tot de jeugd af te dalen duwde men de kinderen op tot de groote menschensfeer en deed ze theologiseeren en moraliseeren. Men boetseerde het beeld van de brave Maria en vooral van den braven Hendrik. Modelkinderen, zooals ze in de werkelijkheid niet bestonden.
In de eerste periode der kinderlectuur trad de poëzie meer op den voorgrond. Inzonderheid vormden de kinderalmanakken een aantrekkelijk geschenk voor de jeugd. Met hun kleurige bandjes en mooie plaatjes een lust voor het kinderoog. Ze bevatten gedichtjes, verhaaltjes, kinderbrieven, en tooneelstukjes. Er waren ook A B C-almanakken voor kleine kinderen.
Ook afzonderlijke bundeltjes kindergedichten verschenen. De auteurs waren uit allerlei kringen: vooral onderwijzers, predikanten, geneesheeren, advocaten, kooplieden. In tegenstelling met onzen tijd waren er naar verhouding weinig vrouwelijke auteurs. Mej. Petronella van Alphen, Petronella Moens en Francijntje de Boer zijn de meest bekende.
De titels van de dichtbundeltjes teekenen den inhoud: Berijmde sprookjes en vertellingen, Tijdkorting voor de jeugd of kinderlijk divertissement, Letterkorfje voor vernuft en deugd, Bloempjes van nut en vlijt, Het voorbeeldige schoolkind. De strekking dezer poëzie was, de schreden der kinderen te leiden naar den lusthof der deugd. Het „pad der deugd betreden” bestond, naarde aanwijzing in Het voorbeeldige schoolkind, in het goed lessen leeren, geregeld schoolgaan, niet vloeken, ouders en meesters eeren, God gehoorzamen, niemand verachten, vriéndelijk zijn tegen gelijken en minderen, Jezus als voorbeeld kiezen, blij zijn, niet jaloersch, niet gierig, spaarzaam, niet omgaan met kwade makkers, den Zondag houden, beleefd zijn, lezen, ’t liefst in den Bijbel.
„O, zet ge eenmaal vaste schreden Op ’t spoor van deugd en zeden, Dan lacht u de hemel aan.” (Zie Een eeuw Kinderpoëzie 1778—1878 door Dr L. J. Th. Wirth).
Maar al te vaak werd hier onverteerbare kost en allerlei vervelends voorgezet, door gebrek aan kennis van het kind en zijn wereld. Vóór die stroom van kinderboekjes loskwam, waren de vertellingen van Moeder de Gans al geïmporteerd, zoowel in dure als goedkoope uitgaven. Een prijs van 2 à 3 gulden voor een kinderboek was niet ongewoon. Van Alpheus Kinderzangen met 66 prentjes kostte f 5.50. Vreugd en Deugd van Parson kostte in vergulden stempelband f 1.10. Op ordinair papier, zonder plaatjes, 20 cent.
Mr H. van Alphen trok een nieuw en beter spoor op het stuk der kinderlectuur. Zijn kindergedichtjes, hoe ook door de Genestet gelaakt, zijn als om strijd geprezen. Hij behandelde onderwerpen, die binnen het bereik der kinderen liggen. In zijn eigen kinderen heeft hij de kinderwereld bezien. De kennis van zijn eigen hart leerde hem het kinderhart beter waarnemen.
Allengs kwam men, dank zij de verdieping van het literair bewustzijn en de critiek van Potgieter en Bakhuizen v. d. Brink, tot nieuwe en zuiverder inzichten. In 1847 werden de Kindergedichten van J. P. Heye door het Nut van ’t Algemeen met goud bekroond. Goeverneur gaf onder het pseudoniem „Oom Jan” tal van bundels fabelen en gedichtjes.
In 1849 legde Ds J. de Liefde zijn gedichten voor school en huisgezin, op muziek, ter perse. De Liefde wordt door velen de:vader geacht van de Christelijke kinderlectuur. Ook Van Alphen legde nog de kinderen zelf de zedelessen in den mond, waardoor de kinderlijkheid van zijn toon onmiskenbaar geschaad werd. Ds de Liefde deed door zijn De mensch en de dieren (WAS) en De Schoolvriend (1848) zich kennen als een verteller bij uitnemendheid. E. Gerdes, een leerling van De Liefde, trad in hetzelfde spoor, maar stond bij zijn leermeester uit literarisch en aesthetisch oogpunt ver ten achter.
Evenals De Liefde beoogde hij in en boven alles: de kinderen bekend te maken met den Heere Jezus als den Grooten Kindervriend. De vruchtbare pen van A. J. Hoogenbirk leverde vele voortreffelijke kinderboekjes, waarvan er verscheidene in het Duitsch en Engelsch zijn vertaald. Deze pioniers zijn door heel een staf medewerkers gevolgd: Betsy, Johanna, J. L.
F. de Liefde, A. van der Flier, J. Breevoort, Ida Keiler, P. J. Kloppers, P. Brouwer, L. Penning, J.
Veltman e.a. De maarschalk op het gebied van kinderlectuur is thans W. G. v. d. Hulst.
2. De beteekenis
De invloed van de lectuur ook op de jeugd gaat ver boven onze gedachten uit. Er is nauwelijks treffender en teerder combinatie te denken dan die wordt uitgedrukt in de woorden: het boek en het kind. Door het boek spreekt een stem tot den jeugdigen lezer. Met scherp luisterend oor en ontvankelijk gemoed staat het kind daartegenover.
De tijd, waarop een kind vlot begint te lezen, is een keerpunt, dat een verren horizon opent. Lezen is voor de jeugd een geestesarbeid, waarbij het kind in ’t eerst receptief, ontvangend is, doch deze receptiviteit zet zich spoedig in beteekenisvolle daden om. Ook de kinderlectuur strooit gedachtenkiemen en gevoelskiemen in de ziel; doet zich alzoo gelden op de vorming van karakter en persoonlijkheid. Alles hangt er nu van af, welke boeken het kind leest: goede of verkeerde.
Goed zijn die boeken, welke den jeugdigen lezer bij het licht van Gods Woord doen kennen de waarde, maar ook de verantwoordelijkheid; den rijkdom, maar ook de beteekenis van het leven. Zij teekenen den zegen der gehoorzaamheid aan ’s Heeren ordinantiën; den rijkdom van het geloof, den troost van Gods genade in Christus ; doch ook den vreeselijken toorn Gods over de zonde.
Verkeerde boeken zijn alle, die door vorm of inhoud in strijd zijn met wat God in Zijn heilig getuigenis ons gebiedt.
Kinderlectuur is alzoo niet een zaak van bloot amusement, maar is bouwsel voor het leven. Goede lectuur biedt voeding naar ziel en lichaam, naar verstand en wil, en zal onder ’s Heeren zegen dienstbaar zijn om den mensch als mensch te vormen. Juist omdat het boek zulk een groote paedagogische kracht heeft, komt alles op de strekking aan. Hier staan wij voor de tegenstelling van Christelijke en wereldsche kinderlectuur. De eerste is gedrenkt met den geest der Heilige Schrift, de laatste vertoont het cachet van wat de ménsch denkt en wil en zoekt. Wie de titels alleen maar raadpleegt, zal reeds een zeer onderscheiden klimaat aantreffen. Ter eenerzijde vindt ge: God zoekt het verlorene, Groot en Godvreezend; ter andere zijde: De laarzen van mijnheer Brabbelman, De bruiloft van Rozemarijntje.
Bij een Christelijk boek staat het geloof in het centrum van het verhaal: dat wij tegen den Heere hebben gezondigd en alleen door het bloed van Christus weer met God in verzoende betrekking kunnen komen. De noodzakelijkheid der wedergeboorte en de eisch tot bekeering; de beteekenis en verplichting van den heiligen doop; het werk des Heiligen Geestes in het kinderhart; de zegen van het Christelijk gezin, van school en kerk en de richtende en schikkende macht daarvan op het maatschappelijk leven, ziedaar de belangrijke factoren van een goed Christelijk kinderboek. Of deze motieven nu verwerkt worden in een historisch kader, of in dat van een boeiend reisverhaal, is een zaak van secundaire beteekenis. Primair is de religieuze en paedagogische strekking. Deze mag echter de kinderlectuur volstrekt niet tot tractaatjes en preekjes verlagen.
Zij moet zijn leesstof van degelijken, onderhoudenden, pittigen inhoud, die den lezer boeit, waar hij schik in heeft en naar verlangt. Ooede Christelijke lectuur sterkt den geest, verrijkt de kennis. Zij is niet slechts een schild tegen ledigheid en verveling, maar kweekt tegenover zooveel onvastheid, onzekerheid en halfheid, als in onzen tijd allerwege zich opdoen, een geest van beslistheid en kloekheid. Zij behoedt onder den zegen des Heeren voor de dwaasheid en goddeloosheid der wereld, en wekt op tot een wandel in de vreeze des Heeren.
Deze hooge eisch ten aanzien der Christelijke lectuur voor de jeugd moet des te ernstiger worden gehandhaafd, wijl tegenwoordig veel meer wordt gelezen dan vroeger. Er is, vooral bij jonge menschen, dikwijls een leeshonger. Deze periode van leeswoede valt meestal bij de jeugd tusschen 12 en 13jaar. Zie Busse, Das literarische Verständnis der werktätigen Jagend zwischen 14 und 18, pag. 68. Dr J. R.
L. v. Bruggen schrijft in zijn Lektuurvoorsiening vor kinders en jeugdige persone, dat „net teen die tijd, wanneer die meeste kinders van die skool gaan huile die meeste lees”, pag. 152. Dr B. Wielenga deelt mede, dat hem gebleken is, hoe een groot deel van de jonge menschen van 16 tot 20 jaar geen tijd of lust tot lezen heeft. Moderne letterkunde en Christelijke opvoeding, blz. 61. Dit feit behoort al onze aandacht te richten op de vraag: „Wat moeten onze jongens en meisjes lezen ?” Zie het artikel van Dr C.
Tazelaar, Brochurenreeks De Jeugd. Voor Ouders en Opvoeders II pag. 54—69.
3. De vereischten
De groote beteekenis van de jeugdlectuur wijst uit, dat hier ernstige keur strikt noodzakelijk is. De literatuur staat thans in het brandpunt der belangstelling. Ook de kinderlectuur deelt daarin. In vele bladen en tijdschriften wordt daarover breedvoerig gehandeld. De markt is tegenwoordig met het artikel kinderlectuur méér dan overvoerd. ’t Is een bijna verwarrende groote hoop. Doch helaas dikwijls een hoop onbeduidendheid en een berg van middelmatigheid.
Zoowel Stamperius als Frater Rombouts, Keuning en Nellie van Kol spreken hier in één toon. Er is ook op dit woelig terrein noodig een verkeersagent, die het goede doorlaat en het kwade met strenge hand gebiedend weert. Sensatie-lectuur, die er slechts op berekend is zenuwachtige emoties te weeg te brengen; detective-romans, die in de wereld van goddeloosheid en zedeloosheid rondleiden, zijn volstrekt uit den booze. Zij bezoedelen het jeugdige hart en maken den geest ongeschikt om een waarlijk goed boek te kunnen genieten. Boeken, die de koorden van Gods heilige Wet losmaken, het gezag ontwrichten, den eerbied voor Gods Woord aantasten, zijn verwerpelijk. Er is in den laatsten tijd een jongedames-lectuur opgekomen, die ledig, om niet te zeggen prullig van inhoud is.
En met de jongensboeken is het in doorsnede al niet veel beter gesteld. Boeken, die in platte taal allerlei ruwe tooneelen en vechtpartijen teekenen, zijn zeker ongeschikt om gezonde begrippen van edelmoedigheid en naastenliefde te kweeken. Boeken, die niets anders ten doel schijnen te hebben dan de jonge lezers te laten lachen, zelfs om de eigenaardigheden van ouders en onderwijzers, ze zijn er in menigte. Laatst, maar niet het minst, boeken, die spreken van een „helpenden” Jezus; die de algemeene verzoeningsleer voorstaan; die zwijgen over wat in Gods Woord het eerste en het hoogste is, n.l. de vreeze Gods, moeten wij ter zijde leggen, ook al zouden ze uit literarisch oogpunt juweeltjes wezen en al zijn ze naar den vorm nog zoo verzorgd. De waarheid moet ons altijd vèr boven de schoonheid gaan. Wij zijn dankbaar voor wat aan goede kinderlectuur door verschillende uitgevers is geboden.
Er zijn ongetwijfeld uitnemende Christelijke kinderboeken en boekjes — maar het getal is uiterst gering tegenover de massa van onbeduidende of zeer bedenkelijke lectuur. Frater Rombouts schreef in zijn Wat laat ik m’n kinderen lezen? dat van de Nederlandsche jeugdlectuur en van wat als zoodanig dienst doet, 75 pCt moet worden gerekend — zij het niet tot de beslist-slechte — dan toch tot de onpaedagogische. Van de overige 25 pCt behoort dan nog een aanzienlijk deel tot de z.g.n. „onschadelijke”. Het aantal beslist goede boeken voor de jeugd is dus zeer gering.
Vooral is er een ernstig tekort aan goede historische boekjes. Inzonderheid de kerk- en zendingsgeschiedenis zijn stiefmoederlijk bedeeld. Daarentegen is het verblijdend, dat aan de Bijbelsche verhalen steeds ruimer plaats in de Christelijke kinderlectuur wordt gegeven.
Dank zij de boekenschouw, die van verschillende zijden bewerkt wordt en ernstige keur oefent, is er reeds veel verbeterd en bestaat er goede hoop voor de toekomst. Wij noemen hier de Boekbeoordeeling van de Gereformeerde Zondagsschoolvereeniging „Jachin”. Het prachtig rapport over jongenslectuur in 1915 door den Gereformeerden Bond van knapenleiders uitgegeven. De Boekenkeur, uitgegeven door de Lectuur-commissie van den Bond der Gereformeerde Jongelings-enJongemeisjesvereenigingen, In vollen bloei, uitgave van „Jachin”. Ook bestaat er een Keurraad voor Roomsche Jeugdlectuur, die in een Rafaël-Catalogus van de Roomsche Jeugdlectuur de geschikte boeken vermeldt. Voorts hebben de Bond van Nederlandsche Onderwijzers en het Nederlandsch Onderwijzers Genootschap commissies, die kinderlectuur beoordeelen en in Het Schoolblad reeds tal van jaren catalogi uitgeven.
Natuurlijk wordt door al deze recensenten naar zeer onderscheiden maatstaf geoordeeld. Het keuringsmotief behoort echter op te komen uit den strengen eisch van het beginsel. Niet wat „geen kwaad doet”, ook niet wat „onschadelijk” geacht wordt of wat gerekend wordt „aan het Christendom geen afbreuk te doen”, kan of mag hier de norm zijn. Slechts wat het kind als geestelijk en redelijk schepsel ten goede komt, biede den maatstaf. Ons keuringsmotief is, wat alleen leiden kan tot erkenning en bevordering der bestemming van den mensch, die naar Gods beeld geschapen is en tot Godes eer het leven behoort te besteden. Als Christenen stellen wij ons hier op het godsdienstig opvoedkundig standpunt. In dezen mogen wij niet transigeeren.
Auteurs van Christelijke kinderboeken moeten de gevaren, die het kind der 20ste eeuw bedreigen, ernstig bestudeeren en helder in het licht stellen. Het moet zijn vijanden leeren kennen en vooral ook de wapenen om ze te wederstaan. Het kind van onzen tijd — een eeuw van opstand en verzet — moet vóór alle dingen gehoorzaamheid leeren. De revolutie worde in de jeugdlectuur gebrandmerkt als de goddelooze poging om aan het bedwang Gods te ontkomen. De Christelijke auteurs hebben de banier van het Woord Gods in zijn heel ons leven met al zijn verhoudingen reguleerende macht hoog te houden. Zoo zullen de jeugdige lezers het gouden koord leeren kennen, dat hen behoeden zal voor hulpeloos om te komen in den doolhof van ongeloof en revolutie.
Zulke met de eischen des tijds ernstig rekenende Christelijke lectuur biedt kostelijke entstof tegen de bacteriën van allerlei verderfelijke kwalen, waarvan tegenwoordig de lucht vol is. En zoo de heilige beginselen van Gods Woord meer vat krijgen in het geweten en op het hart der jeugd mag daarvan, overeenkomstig ’s Heeren belofte, in de toekomst voor land en volk heilzame vrucht worden verwacht.