komt voor in verschillende beteekenissen.
1. Als naam voor hooge, met gezag en macht bekleede geestelijken in de Roomsche kerk, zooals de paus, die opperste kerkvoogd genoemd wordt en verder de aartsbisschoppen, bisschoppen enz.
2. Als iemand, die belast is met het beheer der aan de kerk toebehoorende goederen en fondsen bij de Nederlandsch Hervormde kerk, of als titel van de leden van het college, waaraan het beheer der goederen en fondsen van een plaatselijke gemeente is toebetrouwd. Zoo bepaalt het Algemeen reglement op het beheer der kerkelijke goederen en fondsen van de Hervormde gemeenten in Nederland en het toezicht daarop in artikel 1: „Het beheer der kerkelijke goederen en fondsen der Hervormde gemeenten in Nederland en de zorg voor de kosten van hare eeredienst zijn in iedere gemeente opgedragen aan Kerkvoogden onder medewerking van Notabelen en onder toezicht van Provinciale Collegiën en van een Algemeen Collegie”. De wijze der verkiezing is in art. 3 vv. en de werkkring der kerkvoogden in art. 9 vv. van het Algemeen reglement op het beheer enz. geregeld.