Het woord kerkedienaar beteekent:
I. Iemand, die de kerk als voorganger dient, bedienaar van den godsdienst, evangeliedienaar, pastoor, predikant. In de Schrift komt deze naam echter niet voor. Zij spreekt van dienaren des Woords (Luc. 1:2); dienaren van Jezus Christus (Rom. 15 : 16); dienaren van Christus (2 Cor. 11 : 23); dienaren Gods (2 Cor. 11:5); dienaren des Nieuwen Testaments (2 Cor. 3 : 6). De Gereformeerden spreken dan ook het liefst van dienaren des Woords, omdat zij van Christuswege in het ambt gesteld zijn om het gansche Woord Gods te prediken.
II. Iemand, die in de kerk ondergeschikte diensten verricht zooals een koster, onderkoster enz. In ruimeren zin zijn alle helpers, ’t zij dan in den heiligen dienst zelf, zooals de ziekentroosters, de proponenten, de catechiseermeesters, de voorlezers en voorzangers, de oefenaars en de organisten, ’t zij dan inzake de uiterlijke dingen, zooals de deurwachters, de klokluiders, enz. kerkedienaren. Maar in meer specialen zin heeft men toch de voorlezers en de kosters met de onderkosters met dezen naam aangewezen.