Met „kerkboek” bedoelen wij het boek, waarmee de kerkganger ter kerk gaat en dat hij op den lessenaar in de kerkbank vóór zich neerlegt. Wij beperken onze bespreking hier tot het Gereformeerde kerkboek.
De Hervorming heeft n.l. niet slechts een anderen kerkvorm naast dien van Rome gebracht, maar ook een bundel kerkelijke geschriften in het leven geroepen, die, geheel van gewijden inhoud, voorwerp der teederste vereering worden kon, zonder vrees te baren voor bijgeloof; een bundel die, in aller handen, den leek zelven tot priester wijdde en hem ruimschoots aandeel schonk in den eeredienst. Deze kerkelijke geschriften zijn van één persoon of van een groep van personen, in bepaalde omstandigheden ontstaan of gemodelleerd, en zij ontleenen aan hun herkomst een bizondere houding en vorm.
Ze zijn niet als ’t ware uit een pistool geschoten. Ze hebben hun geschiedenis, en welk eene; vaak van bloed en tranen.
Zij laten zich afleiden uit bronnen, vergelijken met pendanten, in het veld brengen tegenover vijanden. Men denke aan het verband tusschen de Nederlandsche Geloofsbelijdenis en de oecumenische symbolen, den Heidelbergschen Catechismus en de oudere catechetische literatuur, de Dordtsche Leerregels en het concilie van Trente.
De invloeden, die tot de vorming van deze geschriften hebben geleid, zijn vele en velerlei: persoonlijke en kerkelijke, religieusethische en theologisch-paedagogische, politieke en sociologische. Het Gereformeerde kerkboek nu bevat mèt den Bijbel en de Psalmberijming twee groepen van kerkelijke geschriften: symbolische en liturgische.
De symbolische zijn: De Formulieren van Eenigheid der Gereformeerde kerken in Nederland: De Belijdenis des Geloofs, De Catechismus en De Dordtsche Leerregelen. De liturgische zijn: De Liturgie der Gereformeerde kerken in Nederland, en wel: a. de Christelijke gebeden, n.l.
Gebed vóór de Predicatie, Gebed na de Predicatie, Kort gebed vóór de Predicatie, Kort gebed na de Predicatie, Gebed vóór de leer van den Catechismus, Gebed na de leer van den Catechismus, Gebed vóór het eten, Gebed na het eten, Gebed voor kranken, [Nog een gebed voor kranken], het Morgengebed, het Avondgebed, Gebed bij de opening der kerkelijke vergaderingen, Gebed bij de sluiting der kerkelijke vergaderingen, [Gebed bij de opening der Diaconale vergaderingen]; b. de Formulieren voor kerkelijke handelingen, n.l.
Formulier voor de bediening van den Heiligen Doop aan kinderen; Formulier voor de bediening van den Heiligen Doop aan volwassenen; Formulier voor de bediening van het Heilig Avondmaal; Formulier des Bans; Formulier van wederopneming der afgesnedenen; Formulier voor de bevestiging van Dienaren des Woords; Formulier voor de bevestiging van Ouderlingen en Diakenen; Formulier voor de bevestiging van het Huwelijk.
In 1897 hebben de professoren A. Kuyper, H.
Bavinck en F. L.
Rutgers, door de Directie der Flakkeesche Boekdrukkerij te Middelharnis aangezocht om de door hen bezorgde uitgave van den Statenvertaling der Heilige Schrift te doen volgen door een soortgelijke uitgave van de berijmde Psalmen bij de Gereformeerde kerken in Nederland in gebruik, van de Formulieren van Eenigheid dier kerken, en van hare Liturgie, zich daartoe bereid verklaard, ten einde die kerken te helpen aan een kerkboek, dat niet alleen door taal en spelling voor den tegenwoordigen tijd geschikt zou zijn maar dat ook den tekst, dien de kerken zelve voor alle hare Formulieren hebben voorgesteld, zoo getrouw mogelijk zou teruggeven. In deze Flakkeesche uitgave zijn ook opgenomen enkele geschriften die, zonder tot de Formulieren van Eenigheid of tot de Liturgie te behooren, toch gewoonlijk in de kerkboeken daaraan worden toegevoegd, n.l. het Kort Begrip der Christelijke Religie, de Ziekentroost en troostelijke uitspraken der Heilige Schrift voor stervenden.
De historie en de inhoud van al deze kerkelijke geschriften is door professor Biesterveld voor het volk beschreven in Het Gereformeerde Kerkboek, uitgave van het tractaatgenootschap „Filippus” 1903. Hij was overtuigd, hiermede geen overbodig werk te verrichten.
Wanneer men toch in de gemeente zou navragen wat bij de meesten bekend is van de historie der bijbelvertaling, waaruit zij toch dagelijks hun geestelijk leven zoeken te sterken; wat zij weten van het ontstaan der psalmen, zoo gaarne gezongen; op welke wijze de hun anders toch dierbare belijdenis ontstond; van waar de liturgische formulieren tot ons gekomen zijn — dan zou wel blijken hoe gering over het algemeen de kennis dezer dingen is te noemen. En Ds H.
H.
Barger, de schrijver van Ons Kerkboek, (dat, voor Hervormden geschreven, de Gezangen tot den wettigen inhoud rekent en aan de Dordtsche Leerregels een plaats ontzegt) klaagt over de gemakzucht van het publiek, dat zich bij voorkeur van een kerkbijbeltje bedient, waaruit zooveel mogelijk is weggelaten.
Men wil er geen last van hebben, men neemt de moeite niet om een geheelen Bijbel mede te nemen naar het kerkgebouw, en het gevolg er van is, dat de gemeente aan de doopplechtigheid geen deel neemt, omdat zij het Formulier niet kan nalezen, of als de tekst uit het Oude Testament genomen is, dezen niet kan opslaan en de verklaring niet volgen kan. Ook ziet men kerkgangers, die bij ’t aflezen van den tekst uit Habakuk of Filippenzen door den Bijbel zweven als de wandelende Jood over de aarde, zonder tot het doel te geraken, en toont menige man en vrouw bij Doopsbediening of Huwelijksbevestiging de eerste kennis onzer liturgie te missen.
Vooral uitgevers hebben in deze veel kwaad gesticht door in de kerkboeken de formulieren niet volledig op te nemen, of een z.g. kerkbijbeltje uit te geven, dat slechts ’n halven Bijbel, n.l. alleen het Nieuwe Testament bevat, en daardoor te scheiden wat God vereenigd heeft: Oud en Nieuw Testament. Professor Fabius schreef eens te hebben bijgewoond, dat op eenige achtereenvolgende Zondagen een der z.g. kleine Profeten in den dienst des Woords behandeld werd.
Telkens werd een groot stuk van het geheel genomen, en van verschillende verzen gansch niet overbodige uitlegging gegeven. Toch was zeker het grootste deel des gehoors week aan week zonder Oud-Testament.
Zoodat een goed deel van wat de leeraar aan uitlegging gaf, gerekend mag worden voor de meesten te zijn vervlogen. In verband hiermee merkt professor Fabius op: De predikant, de kerkeraad heeft hierop toe te zien, dat de leden der gemeente bij den dienst des Woords van een kerkboek zijn voorzien.
In dit opzicht heerschen jammerlijke toestanden. Velen, wellicht de meesten komen ter kerk zelfs zonder volledigen Bijbel; daarvan alleen met een Nieuw Testament; zoodat, als uit het Oude Testament gepredikt wordt, de tekst niet kan worden opgeslagen, noch het verband van den tekst met het omliggende nagegaan.
Maar nog meer dan den Bijbel dient de gemeente bij zich te hebben.
Men komt bijeen als kerk.
Dan mag uiteraard het boek der kerk niet ontbreken. Gelijk bij tal van kerkelijke handelingen de formulieren worden voorgelezen, waarin de gemeente over het algemeen slechts thuis kan geraken door ze mede te lezen.
Ja, is gewenscht, dat ook de predikant toont te beseffen, dat hij als kerkelijk ambtsdrager optreedt, en alzoo in zijn prediking de verwijzing naar de Formulieren der kerk, waar dit pas geeft, invlecht, zoo is reeds met het oog daarop ook noodig, dat de gemeente in staat zij een blik in de Formulieren te werpen. In de vorige eeuw waren de belijdenisschriften der kerk op den achtergrond geraakt; uit de prediking verdreven; zij lagen in den grafkelder.
Maar nog wordt in den dienst des Woords veel te weinig met de belijdenisschriften gerekend en ook daardoor verslapping van het kerkelijk leven bevorderd. Men moet de kerk liefhebben niet om haar naam; niet slechts om wat daarin verkondigd wordt; maar ook om wat zij is; om haar leven, om haar geschiedenis; om haar formuleering van de waarheid Gods.
De bediening des Woords heeft ook dat aan te kweeken.