Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Katoen

betekenis & definitie

of boomwol, afgeleid van het Arabische woord kotn, is de wol- of haarachtige stof, die uit de opperhuid der zaden van katoenboomen ontspringt. Deze haren kunnen tot 6 centimeter lang worden, zijn schroefvormig gedraaid en worden door een dunne cuticula omgeven.

De katoenboom (gossypium) komt in verschillende soorten en variëteiten voor en behoort tot de familie der malvaachtigen (malvaceae). Katoenboomen zijn meerendeels struikgewassen; ze hebben gelobde bladeren en gele of roode klokvormige bloemen, die talrijke, tot een zuiltje vergroeide, dus eenbroederige meeldraden bezitten, en wier vrucht een samengestelde doosvrucht is, die met kleppen openspringt en een aantal zaden bevat ter grootte van een erwt.

Deze zaden dragen de boven vermelde wolharen, die wit, geel of bruin van kleur zijn, de zaaddoos geheel vullen en bij het openspringen er als een dot wol, boomwol, uitpuilen. De zaden komen nu onder het bereik van den wind en worden gemakkelijk verstrooid; daarom moeten ze dadelijk na het openspringen der zaaddoos verzameld worden.

Het zaadpluis wordt nu van de zaden verwijderd, vervolgens gesponnen en geweven. Deze geweven stoffen dragen meer in ’t bizonder den naam van katoen.

Uit de overgebleven zaden wordt door uitpersing een oliesoort verkregen, die katoenolie heet en o.a. bij de margarinebereiding gebruikt wordt.De belangrijkste gekweekte katoenboomen zijn:

gossypium barbadense, in het Zuiden der Vereenigde Staten en in Egypte;

g. peruvianum, in Zuid-Amerika;
g. religiosum, die lichtbruine wolharen heeft en vooral in China wordt aangekweekt;
g. arboreum, die 6 meter hoog wordt, in tropisch Afrika.

Ook op Sumatra, Java en Selebes wordt door de inlanders de Indische katoenplant of kapasplant (g. herbaceum) aangekweekt, doch hoofdzakelijk voor eigen gebruik. De meeste katoen komt nog altijd uit Noord-Amerika. De hoofdzetel der Nederlandsche katoenindustrie is Twente; ook in Helmond zijn katoenfabrieken. Door de Egyptenaren werd reeds in overoude tijden de katoenplant aangekweekt. In den Bijbel komen echter de woorden katoen en boomwol niet voor, en er is geen reden om in sommige teksten (Ex. 26 : 1; 27 : 16; 28) katoen in plaats van linnen te lezen. Men moet den katoenboom niet verwarren met den 50 meter hoogen kapokboom (ceiba pentandra), die tot de wolboomgewassen (bombacaceae) behoort, en welks doosvrucht een groote hoeveelheid wolharen bevat, die echter niet uit de zaden, maar uit den vruchtwand ontspringen.

< >