Dit artikel beoogt slechts een historische toelichting dezer woorden te geven en geenszins de verhouding te schetsen tusschen staat en kerk. In het Heidendom had de Romeinsche keizer als pontifex maximus de opperste leiding niet alleen in staatkundige, maar ook in kerkelijke zaken.
Toen Constantijn, de eerste Christelijke keizer, optrad wilde hij een zeker recht omtrent het heilige hebben (jus circa sacra). De Donatisten wilden daar niets van weten, maar Constantijn en diens opvolgers hielden aan dat recht vast.
Zij meenden geroepen te zijn de dingen, die de verhouding tusschen kerk en staat raakten, te regelen, en zij aanvaardden de verplichting om voor den vrede en de eenheid der kerk te waken, de orthodoxe leer te handhaven, de uitwendige belangen der kerk te behartigen en de kerkelijke wetten te doen gehoorzamen. Alle ketters moesten zij in bedwang houden, en ze zooveel mogelijk tegen werken.
Zij moesten hun kerken sluiten, hun godsdienst verbieden, hun voormannen verbannen, hun goederen in beslag nemen. Zelfs moesten zij ketters ter dood laten brengen.
Het eerste doodvonnis werd door Maximus in 385 voltrokken. Zij oefenden invloed uit op de keuze der bisschoppen, in het bizonder in de hoofdplaatsen.
Daarenboven mochten de kerken erflatingen aannemen, de positie der geestelijken werd door de keizers verbeterd. Deze ontvingen een eigen kerkelijke rechtspraak, de bisschoppen mochten tusschenbeide treden bij de overheid voor misdadigers, gevangenen enz.
De kerk ontving het recht van asyl van de keizers.
Dat alles behoorde bij het jus circa sacra.
De keizers hadden echter geen jus in sacra d. w. z. recht in de heilige dingen. Dat recht kwam, althans in theorie, alleen aan de geestelijkheid toe (dogma, eeredienst, tucht).
Toch oefenden de keizers eenige macht door het bijeenroepen der algemeene conciliën, waar het jus in sacra wel bij de bisschoppen berustte, maar de besluiten dezer conciliën verkregen eerst rechtsgeldigheid, wanneer de keizers ze bekrachtigd hadden. Er was dus geen absoluut jus in sacra bij de bisschoppen.
Na de Reformatie is dit jus circa sacra en jus in sacra ook bij de Evangelischen behandeld.Bij hen bestond het jus circa sacra in drie zaken.
1°. Jus inspiciendi (opzicht houden over de kerk).
2°. Jus reformandi (recht om de belijdenis in een land te handhaven).
3°. Jus advocatiae (recht om de kerk te beschermen). Onder jus in sacra verstond men het recht, dat de kerk bezat, om haar eigen geestelijke aangelegenheden te regelen, d. i. haar autonomie.