Uitbundig blijdschapsbetoon, in de Heilige Schrift vermeld bij verschillende gelegenheden, o.a. bij overwinning (Jozua 6 : 20), bij den wijnoogst (Jesaja 16 : 10), bij troonsbestijging van een vorst (1 Sam. 10 : 24). Er is ook in de Heilige Schrift van juichen sprake als uiting van geestelijke blijdschap (Psalm 20 : 6).
Figuurlijk wordt de redelooze schepping gezegd te juichen (Psalm 89 : 13, Thabor en Hermon). Ook wordt God zelve gezegd te juichen waardoor menschelijker wijze wordt aangeduid, dat de Heere als een held uit den strijd met zijn vijanden uitkomt (Jesaja 42 : 13).