Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Jona

betekenis & definitie

(= duif, overdrachtelijk : lieveling, vgl. Hoogl. 2:14; 5 : 2; 6 : 9).

In 2 Kon. 14 : 25 wordt verhaald van den profeet Jona, zoon van Amitthai, uit Gath-Hefer, waarschijnlijk te zoeken een uur ten Noord-Oosten van Nazareth, waar de traditie dan ook nog het graf van den profeet meent te kunnen aanwijzen (evenals een andere traditie dit doet bij Ninevé). Volgens 2 Kon. 14 : 25 voorzegde Jona de uitbreiding van het grondgebied van het rijk der 10 stammen, welke tot stand kwam onder Jerobeam II.

Hij moet dus èf voor of tijdens Jerobeam hebben geleefd, volgens Hieronymus was het laatste de meening der Joodsche traditie en maakte deze hem tot een tijdgenoot van Hosea, Amos en Jesaja.Ongetwijfeld is het dezelfde Jona, zoon van Amitthai, van wien volgens Jona 1 : 1 in het boek Jona wordt verhaald. Dit boek onderscheidt zich van de andere profetische geschriften doordat het niet bestaat uit Godsspraken van den genoemden profeet, maar uit een verhaal, waarvan deze het middelpunt vormt. Men kan het boek verdeden in 2 deelen, beide beginnend met de vermelding, dat het woord des Heeren tot Jona komt.

1. Hoofdst. I en II verhaalt de opdracht om tegen Ninevé te prediken en geeft dan een levendige beschrijving met fijne details, hoe Jona van het aangezicht des Heeren tracht te vluchten, en daartoe naar Jafo (= Joppe) gaat, waar hij zich inscheept voor Tarsis. Een storm steekt op, Jona wordt door het lot als schuldige aangewezen, de zeelieden werpen na een gebed tot den Heere hem in de zee, deze wordt stil, en de zeelieden brengen den Heere slachtoffer en beloven geloften. Door een wondervolle beschikking wordt Jona ingeslokt door een grooten visch (de vertaling „walvisch” in Matth. 12 : 40 wordt door het Grieksche woord niet vereischt, en zal de bedoeling wel niet weergeven, daar de walvisch in de Middellandsche zee bijna niet voorkomt; eerder is te denken aan een grooten haai, die daar veelvuldig wordt aangetroffen, en gemakkelijk een geheelen mensch kan inslokken). Jona wordt ingeslokt en verkeert drie dagen en drie nachten in den buik van den visch. Dan volgt een lied, welks inhoud niet is een bede om verlossing, maar een dankzegging voor reeds verkregen redding. De bedoeling zal daarom wel zijn, dat Jona aldus bad niet in den buik van den visch, maar toen hij weer op het droge was (zoo reeds Calvijn).
2. Hoofdst. III en IV. Het woord des Heeren geschiedt andermaal tot Jona. Deze gehoorzaamt thans en maakt aan Ninevé haar dreigenden ondergang bekend. Op de bekeering der Ninevieten blijft het gericht achterwege. Jona wordt hierover toornig en deze toorn wordt door de geschiedenis met den wonderboom in zijn dwaasheid tentoongesteld. (De „wonderboom” is een ook in Palestina veel voorkomende struik, met breede, veel schaduw gevende bladeren, die in weinige dagen tot een aanzienlijke hoogte opwast, bekend onder den naam ricinus of palrna Christi of wonderboom. Toch behelst Jona 4: 6 v. een wonder, bestaande in de ook voor een wonderboom buitengewone snelheid van zijn groei en in het feit, dat hij juist daar en toen opschoot, en dat hij ook weer eensklaps verdorde).

De beteekenis van dit alles is in hoofdzaak drieërlei.

1°. Wordt hier reeds onder het Oude Verbond getoond, dat Gods bemoeienis zich ook uitstrekt tot de Heidenwereld. Jona moet aan Ninevé de Goddelijke boodschap brengen, en deze Heidensche stad vindt in den weg der bekeering genade, terwijl de profeet uit Israël wordt bestraft. Ook wordt het gebed der Heidensche scheepslieden blijkbaar verhoord (1:14 v.).
2°. Sterker nog treedt op den voorgrond de aan Jona als profeet gegeven onderwijzing. In zijn mislukte vlucht treedt aan het licht, dat het vergeefsch is, zich van de door God gegeven opdracht te willen afmaken: God oefent over Zijn profeet een absoluut gezag uit, en Hij heeft altijd de middelen bij de hand om Zich te doen gehoorzamen. In het tweede deel blijkt, dat de Heere ook tegenover Zijn profeet de absoluut Vrijmachtige blijft, en dat Zijn barmhartigheid zich het recht voorbehoudt, op de bekeering des zondaars de bedreiging in te trekken; de profeet, die hierdoor zijn eigenliefde gekwetst voelt, en nu zelfs klaagt over des Heeren genade en barmhartigheid (4 : 2), wordt als een zelfzuchtige en bekrompen dwaas tentoongesteld.
3°. Trots al zijn eigenwilligheid en dwaasheid is Jona toch een geloovige; dit treedt het duidelijkst aan het licht in hoofdst. 2, waar verhaald wordt, hoe hij door de doodsvervaarnis tot God wordt uitgedreven, op ’t gebed wordt uitgeholpen en Qode daarvoor eere brengt.
4°. Bovendien wordt hij, drie dagen en drie nachten als in het doodenrijk (2 : 2 „graf” = doodenrijk) verkeerend en daaruit weder opkomend, type van den Christus, ook hierom, omdat het aan hem geschiede wonder den Ninevieten moest strekken tot een teeken ter bevestiging zijner prediking (Matth. 12 : 40; Luc. 11 : 30).

De historiciteit van de in het boek beschreven zaken is en wordt door velen ontkend. Onder dezen zijn er, die meenen, dat het gezag der Schrift hierbij geen schade behoeft te lijden. Men neemt dan aan, dat de bedoeling van het boek niet is, een historisch verhaal te bieden, maar enkel een inkleeding van een mede te deelen leer. Toch is deze meening niet te handhaven. Vooreerst ontbreekt in het verhaal elke aanwijzing, dat het aldus bedoeld is; immers kunnen noch de verhaalde wonderen, noch de omstandigheid, dat niet alle bijzonderheden worden vermeld, als zulk een aanwijzing worden beschouwd. Bovendien verzet zich tegen deze opvatting de uitspraak van Christus (Matth. 12 : 40 v.; Luc. 11 : 30). Wel heeft men hiertegen ingebracht, dat ook wij over verdichte persoonlijkheden soms spreken, als hadden ze werkelijk geleefd (de tollenaar, de verloren zoon), maar hier is toch iets anders; zoo zou de tegenstelling tusschen de mannen van Ninevé en de Joden uit Jezus’ dagen (Matth. 12 : 41) haar bestaansrecht missen, indien het aanvaarden van Jona’s prediking door eerstgenoemden geen historisch feit was. — De door anderen uitgesproken bewering, dat Jezus’ uitspraken in dergelijke zaken niet beslissend voor ons zijn, doet tekort aan Zijn profetisch gezag.

< >