was een man uit de dagen vóór de Reformatie met reformatorische denkbeelden. Hij heette eigenlijk Johannes Pupper en kwam uit Goch bij Kleef.
Van zijn leven is zeer weinig bekend. Hij was prior in een door hemzelven gesticht klooster te Mechelen, gestorven 1475.
Hij was een stil en bescheiden man, die niet openlijk zijn gevoelen propageerde. Wij kennen hem door eenige geschriften, welke hij naliet.
De libertate Christiana; De quattuor erroribus circa legem evangelicam etc. De vier gebreken der kerk zijn volgens hem1°. de verandering van het Evangelie door de Wet;
2°. het antinomisme van den vrijen geest;
3°. het Pelagianisme in den dwang der geloften.
De liefde, welke tot vrijheid voert, was voor hem het materieele, de autoriteit der Heilige Schrift het formeele beginsel zijner theologie. Hij ijverde zeer tegen de verdienstelijkheid der geloften. Hoewel hij tot de Heilige Schrift terug wilde gaan in zijn theologie, kon hij zich toch niet aan het gezag der kerk ontworstelen; en in de leer der rechtvaardigmaking stond hij nog geheel en al op middeleeuwschen bodem. Toch vindt men bij hem vele zuiver Augustiniaansche gedachten (C. Ullmann, Hervormers voor de Hervorming).