Een der eerste en voornaamste predikanten der Nederduitsche Gereformeerde kerken in Noord-Amerika. In 1603 of 1601 geboren, wellicht in Mecklenburg, Duitschland, had hij te Keulen gestudeerd.
Zijn oom was Ds Johannes Megapolensis van Koedijk, wiens stiefdochter, Machteld Willemsen, later zijn echtgenoote werd. Tot op zijn drie en twintigste levensjaar behoorde het onderwerp dezer schets tot de Roomsche kerk.
Wat hij te Keulen hoorde en zag van reliquieën en groteske optochten van monniken en nonnen, had hem er toe geleid om zich, zooais hij later schreef, van de doode afgoden af te wenden tot den waren God en tot Christus, de fontein der zaligheid. In 1629 werd Megapolensis predikant en diende de Noord-Hollandsche kerken Wieringerwaard, Schoorl en Bergen.
In 1642 teekende hij een contract met den Patroon Kiliaen van Renselaar om te Rensselaarswijk (nu Albany, N. Y.) zes jaren in het evangelie werkzaam te zijn.
Zijn salaris was bepaald op duizend gulden per jaar, gedurende de eerste drie jaren, met toeslag van twee honderd gulden voor de overige drie jaren, indien de Patroon over zijn arbeid in de kolonie tevreden zou zijn.Op 17 Augustus, 1642, hield Megapolensis zijn eerste predikatie, in het „packhuis”te Rensselaarswijk, voor een gehoor van omtrent honderd personen. De Patroon had de hoop uitgesproken dat de arbeid van den nieuwen predikant zoowel onder de kolonisten als onder de heidenen van Nieuw Nederland gezegend mocht worden. Doch Megapolensis klaagde al spoedig over de „kaalheid, dronkenschap en luiheid” der kolonisten en zijn leven onder hen was soms ver van aangenaam. Zoo werd in 1651 een der Rensselaarswijker mannen gerechtelijk vervolgd omdat hij den predikant had uitgescholden en gedreigd om hem met een mes overhoop te zullen steken.
De heidenen werden niet door hem vergeten. Hij stelde een kleine woordenlijst op van de moeilijke taal der naburige Indianen waarvan er soms tien of twaalf bij hem ter kerk kwamen, en die hij op hun vragen naar de beteekenis der godsdienstoefeningen, antwoord trachtte te geven, met de belofte dat hij voornemens was om later, als hij hun taal machtig was, in hun gebied te komen prediken. Hun antwoord op dit aanbod was teekenend. Hij zou er wel aan doen om zijn plan uit te voeren, maar ze vroegen hoe het kwam dat zoovele Christenen niettegenstaande zijn prediking toch allerlei boosheden bedreven. Ook de Indianen waren soms bandeloos, gelijk bleek uit de behandeling menigmalen den blanken die in hun handen vielen, aangedaan. Ten behoeve der laatstgenoemden trad Megapolensis als bemiddelaar op, o.a. in het geval van den Jezuïet Isaac Jogues met wien hij later een interessante correspondentie voerde.
Aan het einde van den gecontracteerden termijn was Megapolensis vastelijk besloten om naar Nederland terug te keeren, waar vrouw en kroost reeds woonden, te Koedijk. Doch de directorgeneraal van Nieuw Nederland, Petrus Stuyvesant, wist hem te overreden in de Nieuwe Wereld te blijven, „ter eere Godes, opbouwinge van zijn Kercke ende salicheyt der menschen”, in de bediening des Woords en der Sacramenten, en wel als predikant der destijds vacante gemeente „aan den Manhatans”, (Nieuw Amsterdam), later New York City.
Deze kerk werd door Megapolensis, wiens vrouw reeds in 1649 terug was, trouw en naarstiglijk gediend van 1649 tot 24 Januari 1670, toen hij overleed. Hij gaf uit Een Kort Ontwerp der Mahakavase (Mohawk) Indianen (1651) en Ondersoek en Belijdenis ten behoeve van degenen die aan ’s Heeren Avondmaal wenschen te gaan (1656).
Hem is verweten dat hij een geest van onverdraagzaamheid betoonde tegenover Lutherschen, Independenten en Joden, en de West Indische Compagnie hield als grief tegen hem, dat hij Stuyvesant (in 1664) had aangeraden om NieuwAmsterdam aan de Engelschen over te geven. Hem echter beoordeelend in het licht van zijn tijd en omstandigheden kan men Megapolensis niet den roem onthouden die hem gegeven is als man van karakter, geleerdheid en vroomheid. Van zegen op zijn pogingen om de heidenen met het evangelie te bereiken spreekt het feit dat èn te Rensselaarswijk, èn te Nieuw-Amsterdam, een aantal Indianen zich aan de gemeente aansloten, reden om hem naast Eliott en anderen te noemen als een der eerste zendelingen onder Amerikaansche inboorlingen.
Hoe hoog hij stond onder zijn tijd- en landgenooten, bewijst het volgend door Ds H. Selijns vervaardigd grafschrift:
„Nieuw Nederlander, schreyt, En spaart geen tranen, want Megapolensis leyt (Zuyl van Nieuw Nederland)
Hier uyt syn volle leden;
Sijn onvermoeyde werck Was bidden dag en nacht, En ijv’ren in God’s Kerk.
Nu rust hij, en belacht Des weerelts ydelheden.” Zie over hem: Dr A. Eekhof, De Hervormde Kerk in N.-Amerika, passim. Ecclesiastical Records of New York, passim. Journal Presb. Society, Filadelfia, Oct. 1926. Vgl.
Kerkhistorische Archief, dl XIX, bl. 238 v.v. Corwin’s Manual R. C. A., sub voce. Good, Famous Mtssionaries of the Reformed Church, p. 357.