Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Johannes Janssen

betekenis & definitie

Geboren 1829 te Xanten, Catholiek priester, leeraar aan het Gymnasium te Frankfurt a/Main, een berucht geworden ultramontaansch historieschrijver. Van zijn vele werken noemen wij Gustaaf Adolf in Duitschland 1865, Tijd- en levensbeelden 1875, Geschiedenis van het Duitsche volk sinds het einde der Middeleeuwen 1877, 5 dln.

Dit boek is in vele oplagen verschenen. Het is zeer tendentieus gesteld.

Hij noemt de reformatie van 1517 de dood van het destijds bloeiende cultuurleven. Luther overlaadt hij met smaad en laster.

Zijn boek is de vrucht van wild ultramontaansch fanatisme. Het is een doorloopende vaak zeer unfaire bestrijding van het Protestantisme.

Het boek heeft veel kwaad gesticht. Het heeft ook veel kwaad bloed gezet.

De Roomsch-Catholieken in Duitschland hebben er de Protestanten door leeren minachten. Van Evangelische zijde is hij dikwerf door wetenschappelijke mannen om zijn historievervalsching aangevallen. (Men zie bijv.

J.

Köstiin, Luther und Janssen).

Slagvaardig als hij was, antwoordde hij in zijn (An meine Kritikern 1882, 1883). Bij duizenden van zijn geloofsgenooten gold hij als een historicus bij uitnemendheid, wat hij echter niet was.

Hij miste de voornaamste gave van een historicus, objectiviteit als gevolg van zucht naar waarheid.

< >