Een theosoof, navolger van Böhme, geboren te Regensburg 1638, zoon van een senator. Hij was een jonge man van gaven, die een biddend leven leidde.
Hij studeerde rechten. Meer dan eens bedankte hij voor eereambten. Het huwelijk zocht hij niet. Zijn vermogen schonk hij weg. Wanneer hij in geldnood verkeerde, werd hij dikwerf wondervol geholpen. In den beginne stond hij met baron Weltz en F.
Breckling in verbinding. Na veel omzwerven kwam hij in 1668 in Amsterdam, waar hij bleef tot 1710. Hij was meer dan eens in zijn leven in ecstatischen toestand, in welken toestand „het eeuwige woord door de goddelijke wijsheid hem doortintelde en hem tot een priester maakte.” In het licht, dat hij ontving, schouwde en verstond hij de Heilige Schrift. Hij verbood het huwelijk wel niet geheel, maar achtte het toch met het leven der wedergeborenen in strijd. Zijn volgelingen vormden een theosofische gemeenschap, welke zonder leerstellingen of confessies, een leven van liefde tot Jezus en onder elkander trachtte te leiden. Zij bleven echter getrouw in hun maatschappelijk beroep.
In 1682 deed Gichtel een volledige uitgave van Böhme’s werken het licht zien met uitvoerige registers. Zijn brieven en zijn levensgeschiedenis zijn verschenen onder den titel Theosophia practica, 7 dln te Leiden, 1722.