Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Jeremias de Decker

betekenis & definitie

Nederlandsch letterkundige, dichter en prozaschrijver, tijdgenoot van Cats, Huygens en Vondel, reeds tijdens zijn leven en tot in de 18e eeuw toe hoog gewaardeerd, zoodat zijn werken herhaaldelijk werden gedrukt; nu vrijwel in het vergeetboek. Hij werd in 1609 te Dordrecht geboren, had te Amsterdam een kruidenierszaak en was bovendien makelaar.

Hij schijnt echter geen bijzonderen aanleg voor den handel gehad te hebben, want zijn winkel en zijn makelaarschap brachten hem niet genoeg op om zijn gezin fatsoenlijk te onderhouden. Had hij in zijn snipperuren reeds de poëzie beoefend uit liefde voor de kunst, nu moest hij boeken vertalen en dus broodschrijver worden.

Hij vestigde echter tevens zijn naam als dichter, waartoe bijdroeg dat hij, naar den smaak van zijn tijd, vele religieuse onderwerpen koos. December 1666 stierf hij te Amsterdam.

Behalve vertalingen van Latijnsche dichters schreef hij: Klaagliederen van Jeremias op psalmwijzen gestelt, Goede Vrijdag ofte het lijden onzes Heeren Jezus Christus, Baptistes de Dooper, Puntdichten. Zijn Lof der geldzucht werd na zijn dood uitgegeven.

De volledige uitgave zijner werken geschiedde in 1726. De meest bekende en schoonste zijner gedichten zijn: Christusgegeeseld, bespogen en bespot; Aan de martelaren of bloed-getuigen Christi; Aen mijn sterfdagen Lust na d’ eeuwige Rust.

< >