(ook wel: Embise, Hembyze en Ambyse), een jonker, zoon van Willem van Imbyze en Wilhelmina Triest, werd in 1513 te Gent geboren. Hij ontving een goede opvoeding en had zich, dank zij zijn vele reizen door Europa, een uitgebreide kennis verworven.
Hij was een scherpzinig, zeer welsprekend, maar tevens ongestadig, woelziek en zelfs verraderlijk man. In de bekende Gentsche troebelen heeft hij met andere agitatoren en kortzichtige fanatici een groote rol gespeeld.
Hij behoorde zoogenaamd tot de partij der Calvinisten, en wel tot die Calvinisten, die de zaak der vrijheid meer kwaad hebben gedaan dan haar vijanden. Hij woedde tegen al wat Roomsch was en vooral den Spanjaarden had hij een doodelijken haat gezworen.
Den laatsten verweet hij den dood van zijn tot de Calvinisten overgeganen zoon.Eerst was hij vriend en medestander van den Prins van Oranje. In 1640 had Gent na een opstand zijn oude privilegiën en gildenmacht verloren, maar Imbyze, die zich ais een nieuwe Artevelde gevoelde, en zijn vriend, de Viaamsche edelman François de Ia Kéthulle, heer van Ryhove, riepen heimelijk ’s Prinsen raad in en besloten, niet zonder zijn medeweten, tot een krassen maatregel: de gevangenneming van ’s Prinsen voornaamste tegenstanders in de Vlaamsche Staten. Ryhove vertrok naar Gent en bracht daar de burgerij, reeds door Imbyze aangezet, in de wapenen. Gesteund door het geuzen-garnizoen namen zij vervolgens Philips, hertog van Aerschot, met vele andere tegenstrevers van Oranje gevangen. Onmiddellijk werd nu een college van Achttien, vertegenwoordigers ^er gilden, samengesteld. Imbyze zelf nam aan hun hoofd de leiding van het stadsbestuur in handen, terwijl Ryhove optrad als groot baljuw en kolonel der burgervendels. Aerschot werd echter door’s Prinsen bemoeienis spoedig weer losgelaten, maar de anderen bleven in hechtenis.
In 1578 gaf Imbyze, nu als voorschepen te Gent, den stoot aan een nieuwe beweging, daar hij woedend was over den op 7 Juli van dat jaar afgekondigden godsdienstvrede. In Gent wilde men van vrijheid van godsdienst voor de Roomsch-Catholieken niemendal weten. Op deze wijze kwam nu Imbyze tegenover Oranje, die een groot ijveraar voor den godsdienstvrede was en daarin zijn tijd ver vooruit was, in openlijk verzet. Algemeen wordt echter aangenomen dat Imbyze daarom tegen den godsdienstvrede was, omdat deze hem belemmeren zou in zijn voornemen, om zich persoonlijk met de Roomsche kerkgoederen te verrijken. In bond met Ryhove wist hij handig gebruik te maken van het principiëele verzet der Calvinisten en zich, onder den schijn van hun beginselen geheel aan te hangen, aan het hoofd te plaatsen van den opstand. Reeds had op het eind van Augustus 1578 in Gent een ware beeldenstorm gewoed; er was geroofd en gemoord en ten slotte waren de papisten uit de stad geworpen.
Nog scherper werd de tegenstand toen eind September 1578 Datheen, wel eens de Calvinistische Danton geheeten, te Gent verscheen. Deze, blind voor de huichelarij van Imbyze, sloot zich dadelijk bij hem aan en begon terstond openlijk van den kansel af te waarschuwen tegen het in zijn oog goddeloos plan tot het invoeren van den godsdienstvrede. Zóó fel ging Datheen te keer, dat hij zelfs den Prins van Oranje van atheïsme beschuldigde, omdat deze blijk zou gegeven hebben „God noch godsdienst” te hebben. En nu gebeurde er nog iets. Den lOden October 1578 trok ook Johan Casimir van de Paltz Gent binnen en werd daar met vreugdeschoten ontvangen. Casimir en Datheen, Imbyze en Ryhove deden nu alles om het verzet tegen den Prins al meer aan te wakkeren.
Deze besloot ten slotte zich in eigen persoon naar Gent te begeven en te trachten de rust aldaar te herstellen. Inderdaad deed hij 2 December 1578 zijn intocht, bracht de opgewonden bevolking tot bedaren en haalde haar over tot aanvaarden van de door hem gestelde overeenkomst. Zelfs werd op 27 December 1578 ook te Gent de godsdienstvrede plechtig geproclameerd.
Toch was alles slechts schijn. Nauwelijks had Oranje op 19 Januari 1879 Gent weer verlaten, of het verzet laaide opnieuw op. Ook Datheen, die onmiddellijk na ’s Prinsen komst de vlucht genomen had, keerde in Gent terug. Op 10 Maart 1579 werden de kerkgebouwen, die aan de Roomschen waren toegewezen, geplunderd en de beelden daaruit verwijderd.
Toch openbaarden zich reeds toen symptomen, die er op wezen, dat Imbyze den langsten tijd zijn schepter gezwaaid had. Een groot deel van de bevolking begon zijn heerschappij moede te worden. Ook Ryhove, vroeger aan den kant van Imbyze, schaarde zich meer en meer aan de zijde van den Prins. Zelfs deed hij een poging Imbyze gevangen te zetten. Het ging nu, ook onder de bevolking van Gent, weldra hard tegen hard. Nog eenmaal plaatste Imbyze zich aan het hoofd der stadsregeering en dreigden, Datheen en hij met de stad te zullen verlaten, als de Prins opnieuw in Gent zou verschijnen.
Zelfs schreef Imbyze een geschrift: Een korte openinge der causen, waerom het niet raedtzaem zy, dat de Prince van Oraignien nu ter tijd komen zoude binnen de Stadt van Ghendt. Maar den 18den Augustus 1579 deed Oranje, toegejuicht door velen, andermaal zijn intocht binnen Vlaanderen’s hoofdstad. Imbyze poogde heimelijk de stad te verlaten, maar hij werd achterhaald, naar de stad teruggebracht en genoodzaakt den afloop der gebeurtenissen af te wachten, ’t Gepeupel van Gent, te hoop geloopen om voor Jan van Imbyze in de bres te springen, werd uiteengedreven. Oranje duldde hem niet langer in de stad, maar maakte hem niet tot „martelaar”. Imbyze nam de wijk naar de Paltz, waar hij door Johan Casimir gastvrij werd ontvangen.
Toch was daarmede het Gentsche drama nog niet afgespeeld.
In 1583 werd de stad opnieuw het tooneel van verwarring en strijd. In dit jaar had Anjou de Fransche furie tegen Antwerpen ondernomen. Dit werd voor Gent het sein opnieuw den strijd te beginnen. Imbyze werd uit zijn ballingschap teruggeroepen en in Augustus 1583 werd hem wederom het ambt van voorschepen toevertrouwd. Hij kwam, maar met wraakgevoelens bezield. Ook Datheen keerde nu naar Gent terug.
Imbyze, ziende dat hij zijn positie in de Nederlanden verspeeld had, hoopte nu de gunst van Spanje te verwerven door Gent aan Parma, den Spaanschen landvoogd, in handen te spelen. Zoo gaf Imbyze, tijdens het beleg van Gent, op verraderlijke wijze Dendermonde, een der vestingen om Gent, Parma in handen. Toen gingen de oogen der Gentenaren open en wierp men den 23sten April den eens zoo gevierden leider in den kerker, om hem vervolgens op 4 Augustus 1584 voor zijn verraad op het schavot te doen boeten. Zijn proces bracht teveel aan het licht.
Imbyze en Datheen hadden gemeend van Gent een nieuw en grootscher Genève te zullen maken, middelpunt eener democratische Calvinistische republiek, waarin het lagere volk het bestuur zou voeren en de vermogenden hun rijkdom aan de minder vermogenden zouden hebben af te staan. Maar Imbyze bleek tenslotte een bedriegelijk en geslepen volksleider, die alleen uit eigenbelang de Gentenaren tot verzet tegen Oranje had aangehitst. Hij was een man zonder beginsel, die zich slechts schaarde aan de zijde van hen, van wie hij het meeste voordeel verwachtte. Hij was een volksmenner, een gevaarlijk dictator en een minderwaardig hypocriet. Zoo zette hij zich geregeld onder het gehoor van Datheen, als ware ook hij zelf de Calvinistische beginselen van harte toegedaan.
Het devies van Imbyze was: Sabre et vigelante.