Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Jaëzer

betekenis & definitie

Een stad in Gilead (Joz. 13 : 25), den Amorieten ontnomen (Num. 21 : 32), en door den stam Gad herbouwd (32 : 25), een zijner grenssteden (Joz. 13 : 25), door hem aan de Levieten afgestaan (Joz. 29 : 31; 1 Kron. 6 : 81), later in het bezit der Moabieten (Jes. 16:8; Jer. 48 : 32), door Judas Maccabeüs veroverd (1 Macc. 5 : 8). Het moet een aanzienlijke stad zijn geweest, daar in Num. 21 : 32 van haar dochteren, in Joz. 29 : 31 van haar voorsteden, in Num. 32 : 1 van een land Jaëzer sprake is.

Ook de schildering van de door den krijg bedreigde steden der Moabieten (Jes. 16:8; Jer. 48 : 32), wijst er op, daar de over Jaëzer zich ver uitstrekkende wijnstok van Sibma niet slechts op den nog aanwezigen wijnbouw, maar volgens het ook in Jes. 5 gebruikte beeld op de talrijke volksmenigte doelt. Wat de ligging der plaats betreft, zoo was zij volgens Eusebius 15 Romeinsche mijlen Noordwaarts van Hesbon, 10 van Rabbath Ammon Westwaarts verwijderd.

Hiervoor past het best de door Seetser gevonden plaats Szyr, bijna op hetzelfde punt, waar een van Hesbon Noordwaarts en van Rabbath Westwaarts getrokken lijn samenloopt. Vijvers, die er nog zijn, zullen hoogstwaarschijnlijk voorheen veel grooter geweest zijn en de in Jer. 48 : 32 vermelde zee van Jaëzer gevormd hebben, met de afvloeiing door de Wady, die tegenover Jericho uitloopt.

< >