Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Jacob von Jüterbogk

betekenis & definitie

(1381—1465), met den familienaam Kunike, trad als jongeling het Poolsche Cisterciënser-klooster Paradies binnen, waar hij den naam van Jacob ontving. Hij studeerde in Krakau en trad later in de strengere orde der Karthuizers.

Hij kwam in het klooster „ad montem sancti salvatoris” in Erfurt, waar hij tot aan zijn dood als schrijver en professor aan de universiteit werkzaam bleef. Hij stierf, door velen hoog vereerd, in 1455.

Hij hing de Middeleeuwsche theologie aan en was uit dogmatisch oogpunt zeer rechtzinnig. Van het pauselijk'systeem was hij geen voorstander.

Dat was destijds nog geoorloofd. Hij stelde de conciliën boven den paus.

Onomwonden erkende hij, gelijk velen in zijn dagen, de gebreken der kerk en daarom hield hij een reformatie voor dringend noodzakelijk. Die reformatie moest volgens hem met de Roomsche curie beginnen.

Maar ook het monnikendom moest gezuiverd worden. Hoe ouder hij werd, des te meer zag hij de onmogelijkheid van een reformatie in, zooals hij er een bedoelde.

Daarover begon hij te klagen. Hij schreef den tegenzin tegen reformatie vooral aan de Italianen toe.

Moedeloos geworden door allerhande teleurstellingen sprak hij uit, dat de toestand der kerk wel zoo verdorven blijven zou, ja nog slechter zou worden tot de zesde wereldperiode, d. i. de periode van den antichrist, welks komst hij zeer nabij achtte. (Col lectaneum de septem statibus ecclesiae.)

< >