Van Irene = vrede, de vredelievenden, die afkeerig van godgeleerde polemiek, de ireniek beoefenen, d. w. z. naar een goede verstandhouding tusschen de belijders der verschillende Confessies streven. In zekeren zin is dit streven zoo oud als de Christelijke kerk zelve, in zoover men zocht te behouden de eenigheid des geestes door den band des vredes.
In de zestiende en zeventiende eeuw gold de naam speciaal voor hen die toenadering tusschen Gereformeerden en Lutherschen zochten. Gedurende de negentiende eeuw komt de benaming ten onzent bij den partijstrijd in de Nederlandsch Hervormde kerk gewoonlijk voor in de samenstelling: ethisch-irenisch, als uitheemsche vertolking van de leus: Ernst en Vrede.
Daarbij viel dan, volgens Groen, het accent vooral op het tweede lid, en was het vrede en kerkgemeenschap houden met allen, ook met de modernen, een welgevallige raad voor elk die tegen afscheiding en zelfverloochening opzag. Zie ook: A.
Kuyper, Uit het Woord, 2e serie, 3e bundel, Valsche Ireniek, naar Trigland.