Een interludium is een tusschenspel, dat de organisten in de Protestantsche kerken spelen tusschen de verschillende verzen van den psalm, die door de gemeente gezongen wordt. In beginsel bestaat er tegen het orgelspel in het algemeen, en tegen voor-, tusschen- en naspel in het bijzonder, geen bezwaar waar het alleen dient om den zang der gemeente te begeleiden en beter te doen uitkomen.
Volgens Gereformeerd beginsel mag de kunst in de kerk alleen dienen, niet heerschen. De kerkeraden mogen er dan ook wel voor waken, dat de orgelbegeleiding niet ontaardt in een orgelconcert.
De voor- en naspelen mogen niet een soort muziekuitvoering worden door ze nog langer te maken dan de psalm zelf; en het tusschenspel mag den samenhang tusschen twee verzen niet verbreken, zooals wel geschied is tusschen Ps. 116:2 en 3, maar deze alleen beter doen uitkomen. Een kort tusschenspel, dat dient om de stemming der gemeente, tusschen twee verzen in, even vast te houden en van het eene vers naar het andere over te leiden, is geoorloofd.
De zang moet er te heerlijker door uitkomen, omdat het orgel hem leidt en steunt.