Zoo luidt de naam van het orgaan van de Nederlandsche afdeeling van den wereldbond der kerken tot het bevorderen van de goede verstandhouding tusschen de volken ; het eerste nummer verscheen in 1915 bij den uitgever G. J.
A. Ruys te Utrecht onder redactie van Dr J.
A. Cramer, toen nog predikant in Den Haag en prof.
Dr J. W.
Pont te Bussum. De naam : Wereldbond der kerken is vervangen door dien van: Wereldbond tot het bevorderen van een goede verstandhouding tusschen de volken door de kerken.
Deze omschrijving geeft het doel eenvoudig en juist aan. De afdeeling nu in ons land van dezen wereldbond gesticht draagt geen kerkelijk karakter, gelijk haar geschiedenis duidelijk leert, waarvan ik hier een korte schets laat volgen.
De wereldbond der kerken is gesticht ten gevolge van een conferentie te Constanz gehouden in het jaar en de maand waarin de groote wereldoorlog is ontstaan.
Eenige Duitschers en Engelschen waren overtuigd dat er van de zijde der kerken moest worden gewerkt om de verstandhouding tusschen de volkeren der wereld te verbeteren.
De laatste vredesconferentie in Den Haag gehouden wekte bij hen de overtuiging dat er van de Christelijke kerken een sterke invloed moest uitgaan op de wijze waarop internationale vragen en geschillen zouden worden beslecht. De kerken stonden maar al te veel naast hetgeen staatslieden, diplomaten, juristen enz. op dergelijke conferenties poogde te bewerkstelligen, ’t Lag töch ook op den weg der kerken om het hare bij te dragen tot de bevordering van den vrede.
Zouden zij dat kunnen, dan moest er eerst meer vrede zijn onder de kerken onderling. Zou die vrede, die goede of betere verhouding kunnen worden bevorderd en verkregen, dan moest men elkander leeren kennen en liefhebben en daartoe was weer noodig, de kerken samen te brengen.
En daartoe besloot men dan in de eerste plaats maar in de richting te werken van nauwere aanraking tusschen de Engelsche en Duitsche kerken. Dit had ten gevolge dat in 1908 een honderddertigtal mannen uit onderscheiden kerkgemeenschappen van Duitschland — Lutherschen, Unirten en Roomschen, als gasten van vooraanstaande mannen uit de Engelsche kerken Engeland bezochten ; het volgende jaar werd een tegenbezoek door een gelijk aantal mannen, wederom uit verschillend kerkelijk midden, uit Engeland aan Duitschland gebracht.
In Duitschland zoowel als in Engeland werd een „kerkelijk comité tot het bevorderen van vriendschappelijke verhoudingen” tusschen de beide landen gesticht. De aartsbisschop van Canterbury was voorzitter van het Engelsche comité dat een twaalf duizend leden telde, terwijl het Duitsche wat minder talrijk was, een vier duizend.
Beide comité’s hadden een orgaan: het Engelsche heette Vredemaker, het Duitsche de Eik en gestadig hielden deze beide comité’s met elkander voeling. Afgevaardigden uit beide landen gingen nu op uitnoodiging van de „Mohank conferentie voor internationale arbitrage” naar Amerika.
Het bedoelen van de genoemde comité’s lag geheel op de lijn van het streven van den Amerikaanschen geest; deze wenschte dat daaraan uitbreiding zou worden gegeven en een Amerikaansch rijkaard gaf onmiddellijk daartoe een groote gift, ter bestrijding van de vele onkoste verbonden aan de uitbreiding van de beweging gegeven, welke bedoelde de kerken van de verschillende landen te bewegen samen te werken tot de bevordering van vriendschappelijke verhoudingen tusschen de volkeren en tevens om de publieke opinie te bewerken ten gunste van de beslechting van internationale geschillen niet door oorlog of bedreiging daarmede, maar door recht.
Daar de kosten nu konden worden bestreden werden twee conferenties voorbereid, een Protestantsche in Constanz, en een Roomsche in Luik.
Men werkte ter voorbereiding saam, doch besloot eerst afzonderlijk te vergaderen, met het doel om later tot een groote algemeene conferentie ook nog uit te noodigen de Orthodox-Grieksche kerk en mannen uit onderscheiden Protestantsche kringen. De middelpunten van vergadering waren twee historische steden.
Te Luik zou men den 10en Augustus bijeenkomen, en te Constanz Zaterdag den len Augustus honderd drie en vijftig leden, uit drie en dertig godsdienstige gemeenschappen, die weer twaalf volkeren vertegenwoordigden. Na den Zondag met elkander in gemeenschap des geestes te hebben doorgebracht, zou dan op den 3en en 4en Augustus zorgvuldig een programma worden ontworpen.
Wel kwam men bijeen en dit onder de meest indrukwekkende tijdsomstandigheden, de oorlogsgeruchten waren niet van de lucht en ’s avonds kwam reeds het bericht, dat de mobilisatie dienzelfden nacht nog alle lijnen voor zich in beslag zoude nemen en dat de afgevaardigden derhalve Constanz zouden moeten verlaten den volgenden morgen met den eersten trein wilden ze nog gebruik maken van den trein.Vóór de leden uiteengingen werden de reeds genomen besluiten aan de leden die tegenwoordig waren overhandigd.
Deze conferentie zoude worden gehouden en was reeds begonnen in het Insel-hotel, het oude Dominicaner-klooster, alwaar voor vijfhonderd jaar het concilie van Constanz was gehouden. Het concilie eindigde in een tragedie; deze conferentie in eene niet minder groot! Beide vergaderingen schenen een mislukking voor een goede zaak. Beide hebben ze echter tot grootere dingen geleid.
De conferentie in Luik kon niet doorgaan.
De Engelsche en Amerikaansche afgevaardigden hoopten in Londen de conferentie voort te kunnen zetten, maar toen zij aldaar aankwamen had Engeland reeds aan Duitschland den oorlog verklaard. Zij besloten nu ieder in eigen land een comité te vormen, om zoo mogelijk na den oorlog een wereldconferentie van kerken te houden.
Den 17den November werd een Engelsche afdeeling gesticht onder leiding van mannen welbekend ook uit andere nationale bewegingen. Zij gaven een reeks van brochures uit, deden stappen om den verbroken band met Engeland weer aan te knoopen, trachtten elkanders standpunt in den oorlog te doen verstaan, en deden wat in hun vermogen was om het oorlogsleed voor krijgsgevangenen te verzachten. Een belangrijk manifest trachtte dit comité ter kennis te brengen aan de Christenheid in alle landen. Onder vijf punten vatte het comité ten slotte saam wat het beoogde:
1. Christelijke beginselen moeten evengoed de verhouding der staten als die der individuen beheerschen;
2. in de toekomstige internationale betrekkingen moet een eerste plaats zijn toegekend aan recht en aan broederschap;
3. alle internationale geschillen moeten beslist worden door de beginselen van gerechtigheid en verzoening;
4. de Engelsch-Amerikaansche tractaten zijn te gebruiken als een grondslag, waarvan de volken kunnen uitgaan voor het beslechten van onderlinge geschillen;
5. het gevoel van broederschap, het verlangen naar verzoening moet de Christenen bezielen ten opzichte hunner vijanden, zoowel gedurende den oorlog als bij het sluiten van den vrede.
Dra werden in onderscheiden landen afdeelingen gesticht van dezen wereldbond: in Zwitserland reeds den 9den November; in Denemarken volgden de onderhandelingen en kwam het eveneens tot oprichting van een afdeeling; zelfs in Duitschland nog in dezelfde maand November. Het maandblad de Eik werd omgebouwd tot een driemaandelijksch tijdschrift voor sociale en internationale ethiek. In Amerika kwam door den invloed van „den bond van de kerken” (federal counsil of the churches) de „kerkelijke vredes-unie” (the church paece union) tot stand, zij werd door Carnegie gesticht. Deze unie werkt met den wereldbond mede. In ons land werd aan het einde van 1915 een circulaire verzonden aan tal van kerkeraden en bizondere personen, onderteekend door twee predikanten uit de Hervormde kerk, door H. J.
E. Westerman Holstijn te Apeldoorn en Dr J. A. Cramer te Den Haag. De lijnen waarlangs de arbeid van den wereldbond zich zou moeten bewegen werden opzettelijk met niet al te groote duidelijkheid en nauwkeurigheid aangegeven. Zij hadden geen mandaat van de zijde van hun kerk en richtten zich uit eigen beweging tot officiëele kerkelijke lichamen en particuliere personen met de vraag of zij wilden medewerken tot de stichting van een nationale afdeeling van den wereldbond.
Drie en twintig kerkeraden van hun kerk betuigden hun sympathie; acht kerkeraden van de Evangelisch Luthersche kerken en die van de Hersteld-Evangelisch-Luthersche kerk van Medemblik; verdertwee Doopsgezinde gemeenten, drie Waalsche kerken en twee Remonstrantsche Gereformeerden gemeenten deden dit eveneens, derhalve 39 kerkeraden en dan nog zeven ringen, vier hoogleeraren, dertig predikanten, een groot aantal particuliere personen en de Oud-Catholieke kerk in Den Haag. Zoo werd in April 1915 de Nederlandsche afdeeling gesticht.
Het orgaan van deze afdeeling noemde ik bij den aanvang: Internationaal Christendom; deze titel werd gekozen uit overweging dat, zal het Christendom waarlijk Christendom zijn, dan moet het een internationaal karakter dragen. Kerkelijk kon zij niet zijn vermits haar leden, voor zoover zij leden eener kerk zijn, toch zonder meer niet kunnen worden beschouwd als vertegenwoordigers eener kerk. Ook vormt deze afdeeling niet, gelijk het geval is o.a. in Amerika, Duitschland en Zwitserland, een bond van nationale kerken; zij is immers niet anders dan een afdeeling gevormd van willekeurige leden van verschillende kerkgemeenschappen. Dit nu geldt niet slechts van de afdeeling hier te lande, maar van den wereldbond in zijn geheel. In Engeland, Amerika en Scandinavië draagt deze bond een meer kerkelijk karakter dan in ons vaderland. Artikel drie van de statuten van de Nederlandsche afdeeling geeft als haar doel nader aan:
a de kerken op te wekken haar invloed te gebruiken bij het volk, de volksvertegenwoordiging en de regeering, om een goede verhouding tusschen de volken tot stand te brengen;
b Christenen van de onderscheidene godsdienstige genootschappen ? (gemeenschappen, kerken) en vereenigingen samen te brengen, om de kerken in dit pogen te steunen;
c samen te werken met de andere afdeelingen van den wereldbond in de verschillende landen;
d bij de Christenheid het bewustzijn te wekken, dat de internationale verhoudingen moeten worden gebracht onder den invloed van het Evangelie van Jezus Christus en dat zij voor deze verhoudingen mede verantwoordelijk is.
Juist omdat de taak van den wereldbond zoo moeilijk nader is te bepalen, is zij zoo zwaar. Toch heeft hij al iets, zelfs betrekkelijk veel gedaan. Daaronder reken ik wel het allerlaatst wat de bond sedert eenige jaren heeft gedaan ter organiseering van een „vredeszondag”, een doen juist in de lijn van het Amerikaansch kerkelijk leven, waarbij ten leste schier iedere Zondag van het jaar zijn bizondere bestemming krijgt opzichtens een of andere nood, waarvoor dan zeer speciaal dient te worden gebeden en welke op het hart der kerk moet worden gebonden. Men ga in onze kerken dezen weg niet op! Dit behoort vooral tot de verdienste van zijn streven, dat hij het zijne met energie heeft gedaan door op te komen voor de verdrukte kerkelijke minderheden in Centraal- en Oost-Europa en wat hij heeft gewerkt tot vereffening en opruiming van moeilijkheden inzake de zending en bovenal blijve het bedoelen van deze en meer andere wereldbonden ons een herinnering aan de eenheid en Catholiciteit der kerk, een geloofsartikel, dat niet enkel dient te worden beleden, doch naar welker aanschouwing het hart van ieder Christen moet uitgaan, die luisteren wil naar de opwekking van den apostel Paulus : doet aan den Heere Jezus Christus (Rom. 13 : 14a) en die met heimwee verlangt en ernstig wil medearbeiden dat vervuld worde de bede uit het hoogepriesterlijk gebed van den Heiland: opdat zij allen één zijn (Joh. 17 : 21a). Het doel dat deze bond nastreeft is geen kerkelijk doel, veeleer in overeenstemming met zijn geboorte geschiedenis de toenadering der volkeren. Dan, toen de volkeren saâmkwamen ter vredesconferentie, een en ander maal.
Wat deden toen de kerken? zoo werd spijtig gevraagd en toen het Vredespaleis werd ingewijd, waar waren toen de kerken? zoo werd andermaal gevraagd. Het zwijgen der kerken werd door velen als pijn gevoeld. En die velen bedoelen met hun liefde tot den wereldbond der kerken, door de toenadering tusschen de kerken, de toenadering tusschen de volkeren te vorderen. Zij konden het om de wille van de eere der kerken, om de eere van haar koning, om Gods wille niet lijden dat de kerken, zoo zij meenden, niet meer deden ter vervulling van de tweede tafel van de Wet des Heeren en zich deswege ook schuldig maakten tegenover de eerste tafel. Als wij het bedoelen van den Wereldbond en naast hem van de vele andere internationale bewegingen en conferenties waarin de kerken als zoodanig of de kerkleden, als leden der kerk van onzen Heere Jezus Christus betrokken worden, voor een uiting van het streven naar het gehoorzamen aan de Wet Gods, welke is de Wet van Christus, mogen houden, dan is deze actie onze volle aandacht waardig, indien niet ook onze sympathie, ja zelfs onzen steun, in gehoorzaamheid aan Paulus’ woord : draagt elkanders lasten, en vervult alzoo de Wet van Christus (Gal. 6 : 2).
Het streven van het Internationaal Christendom openbaart zich wel het krachtigst in den nieuweren tijd en vooral na den grooten wereldoorlog, maar kan toch niet los worden gedacht van een gelijk verlangen dat zich in den loop der historie van tijd tot tijd weer sterker tot uiting kwam en geen wonder ; alle kerken, die nog den naam van Christelijke kerk mogen dragen, staan op den grondslag van de apostolische belijdenis en belijden steeds weer: ik geloof een heilige, algemeene, Christelijke kerk. En het is of'de kerken nimmer moe worden om te zoeken naar dat verloren paradijs. Eens kon de kerk van Christus genoemd worden : de oecumenische kerk. Naast de eenheid trad ook de katholiciteit duidelijk aan den dag. Geen enkele kerk kan zich met goed recht katholieke kerk noemen ; geen enkele kerk is oecomenisch in den zin waarin zij het was die te Nicea vergaderde. Een tweede Niceesche kerkvergadering werd voor velen waarnaar werd verlangd, in de richting waarvan werd gestreefd.
Aan dit bedoelen, vooral na den oorlog zoo sterk op den voorgrond getreden, gingen in den loop der tijden pogingen van toenadering tusschen de kerken vooraf, die van minder verre strekking waren. Ik ga voorbij alle die bemoeiingen uit zeer vroege tijden die het groote schisma tusschen de Oostersche en Westersche kerk wilden te niet doen, doch afstuitten en dat ook wel moesten, zoolang Rome joeg naar het ideaal de consequentie te trekken van haar hiërarchisch stelsel, wat ten slotte geschiedde op het Vaticaansch concilie toen de gedachte verwezenlijkt werd door den geweldigen kerkvorst Pius IX in zijn encycliek: de unitate ecclesiae van 1864, waarin voor de kerk van Rome de praedicaten van eenheid, heiligheid en katholiciteit werden opgeëischt. Mochten er na de Hervorming en voor de Revolutie utopisten zijn geweest die toenadering zochten tusschen de kerken en daarbij zelfs de kerk van Rome niet uitsloten; in den boezem der kerken van de Reformatie leefde telkens weer op het verlangen om aansluiting te zoeken met de Oostersche, de groote Griekschorthodoxe kerk, al mislukten de pogingen daartoe even zoo vele malen. Anderen stelden zich met minder tevreden. Zij zonnen op een vereeniging tusschen de Protestanten. Aan deze beweging in de zeventiende eeuw is onafscheidelijk verbonden de naam van Duraeus; op haar volgde een andere beweging, niet met het pogen van Duraeus te vereenzelvigen, doch daarvan niet af te denken, die der Tolerantie, waarvan de groote voorvechter was Jean Alfhonse Turrettini, en die den weg effende voor de berucht geworden eenheid boven geloofsverdeeldheid; de leuze van den na-napoleantischen tijd.
Na de onrust der tijden van het laatst der achttiende en het begin der negentiende eeuw, verlangde heel de Christenheid naar rust en was zat van onrust. De groote menigte, ontwend aan de krachtige taal zoo vol van Christelijk merg der belijdenissen, als geschreven met het bloed der martelaren, en in een cement gezet, gemengd door het vocht der tranen van meer dan een geslacht en volk, verlangde naar niets anders dan naar de gelijkmatigheid der onbewogenheid. Allerwege unie-pogingen, met wegslijpen en wegdoezelen der verschillen. Instede dat daardoor de eenheid werd verkregen is geen eeuw meer sectarisch geweest dan de voorgaande. De partijen en partijschappen, de kerken en secten vermenigvuldigden en werden verdubbeld in getale. Totdat onder den invloed der wijsbegeerte van Hegel en het monistisch denken wederom een eenheidsbeweging ontstond, die naar alle kanten om zich heen zag of er niet viel samen te werken. De grenzen werden uitgewischt, uniformiteit werd het ideaal van het moderne leven en niet velen zagen haar als een vloek.
Hoewel velen dergenen die de belijdenisschriften hunner kerken wenschten te handhaven, onder dewelken niet weinigen waren die de oude ervaring weer op hadden gedaan, dat de „toleranten” bijna immer de meest intoleranten blijken te zijn, en zij die den mond steeds vol hebben van verdraagzaamheid, niemand kunnen dragen en lijden dan zichzelven, heel goed doorzagen dat de eenheidsbeweging die allerwege in beweging en in gang was gekomen voortsproot uit het onheilig beginsel van het pantheïsme, toch verdroot ook hen het immer verder doorwerken van het sectarisme en het gescheiden leven van degenen die kerkelijk saam behoorden te wonen, terwijl los moest worden gemaakt de onnatuurlijke band die gansch tegenstrijdige bestanddeelen saam deed verkeeren onder een kerkelijk dak, waardoor de voortgang van zoo menige goede zaak werd vertraagd en het kerkelijk leven bij steeds meer voortwoekeren der onkerkelijkheid vaak een oorzaak van hoon voor den Koning der kerk, zoodat in breeden kring werd gevraagd: welke zijn de oorzaken van het kerkelijk gescheiden leven dergenen die dezelfde waarheid belijden en in nauw verband daarmede onder hetzelfde kerkelijk regime behooren te leven ? Zoodat tegenover het verterend rondom zich voortwoekeren van de splijtzwam naar toenadering werd gezocht ook op het terrein van het kerkelijk leven. De voorgaande eeuw is ten dezen een nieuwe faze begonnen en dat streven deed zich steeds krachtiger gelden eenerzijds als reactie op het onrustbarend toenemen in ontbindende kracht van sectarisme en onkerkelijkheid, dit laatste als gevolg van allerlei wijsgeerige stroomingen, anderzijds als gevolg van het toenemend wereldverkeer waardoor zoovele grenzen werden uitgewischt en men andere menschen, toestanden en kerken leerde kennen en waardeeren, veel misverstand werd opgeruimd en vooroordeel weggenomen.
In Duitschland kreeg de unie haar beslag, waarbij vooral uit politieke overwegingen de koning van Pruisen er naar streefde Lutherschen en Gereformeerden, na het afslijpen der verschillen in belijdenis en kerkregeering, te doen samenwonen in een kerkgemeenschap, met den landsvorst als eerste bisschop. Een voorgeslagen vereeniging van de Remonstranten alhier met de in een genootschap omgezette aloude vaderlandsche kerk, met feitelijke leervrijheid en collegiaal kerksysteem, mislukte. Vooral onder het Angelsaksische ras, door zijn geschiedenis en zijn volksaard daarop voorbereid en als het ware aangewezen, vond het streven naar toenadering tusschen de kerken den krachtigsten en meest bestendigen steun. Vooral Amerika dat van geen staats-, staandenoch bevoorrechte kerk weet; het land van de veelheid en verscheidenheid der kerken, van secten en geestelijke stroomingen voelde ook sterk de schaduwzijde van die groote veelheid en verscheidenheid. De Vereenigde Staten van Amerika, met hun geloof in de toekomst en vaak al te groot en oppervlakkig optimisme, dat van onmogelijkheden niet gaarne hoort, dat aan alle mogelijkheden gelooft, zag ook in dat zijn groot voordeel inzake het kerkelijk leven toch ook nadeel met zich bracht en het land van het practicisme betreurde de versnippering van geld en van geestelijke waarden als schaduwzijden van wat bijna altijd alleen van de lichtzijde door ons van deze zijde van den oceaan wordt bezien. Soms moet één hand krachtig ingrijpen.
Soms moet door één krachtige en heldere stem de wil Gods worden bekend gemaakt. Uit deze gevoelde behoefte werd geboren de actie die sinds vele jaren, doch vooral in den laatsten tijd, krachtig aanstuurt op toenadering, op federatie.
Het Westen, het vasteland zoowel als Engeland, heeft steeds weer gedacht aan het Oosten, wel werd vaak het verwijt vernomen dat het Oosten als het in benauwdheid is, uitziet naar het Westen, vandaar hulp vraagt en ziet of die ook opdaagt, doch waar is ook dat het Westen vaak met een zeker wee ziet naar het Oosten en zint op en zoekt naar nader contact, naar ver- en hereeniging. Het volk met de episcopale kerkregeeringsvorm is daartoe in de eerste plaats aangewezen en derhalve naast Engeland zal ook altijd dat verlangen gevonden worden en steun vinden in de Scandinavische rijken, bij name in een Zweden, dat evengoed zijn staatskerk heeft als Engeland en alwaar te Upsala een aartsbisschop zetelt niet minder dan te Canterbury. Helaas is er in datzelfde Engeland in de bisschoppelijke kerk immer geweest een hoogkerkelijke strooming, waarmede in den boezem der kerk geworsteld is heel de vorige eeuw door tot op onzen tijd, waaraan de namen verbonden zijn van een Newman, Manning en Pysey. In den loop van de vorige eeuw zijn in Engeland tal van vereenigingen opgericht die de eenheid van het Christendom wenschten te bevorderen en wel tusschen de drie hoofdgroepen: Protestanten, Roomschen en Oostersch-orthodoxen. Rome kan, zoolang zij Roomsch blijft, niet treden in welke voorstellen van vereeniging of van toenadering ook worden gedaan, Rome eischt terugkeer tot de moederkerk.
Doch indien dan al geen toenadering tot Rome was te verkrijgen, zoo hebben toch de Anglicanen niet stil gezeten en is de eerste vergadering van de Lambeth-conferentie gehouden, een vergadering van alle Anglicaansche bisschoppen in het Lambeth-paleis, de oude residentie van Canterbury, die sedert 1867 van tijd tot tijd wordt gehouden. Drie honderd vijftig bisschoppen namen aan haar deel. Van haar ging een boodschap uit tot heel de Christenheid. Zoo komen wij nader tot wat wij hebben te verstaan onder het Internationaal Christendom. In het volgende jaar werd een conferentie gehouden in Engeland van Anglicanen en Non-conformisten, dat zijn de velen die in Engeland tot de eene of andere vrije kerken behooren. De vrije kerken in Engeland zochten elkaar reeds lang in federatief verband.
Sinds 1894 bestaat de Raad van vrije kerken van Engeland. Op genoemde conferentie dan werd door den man die zich zooveel moeite heeft gegeven voor de vereeniging van de Vrije kerk in Schotland met de staande kerk, er op gewezen dat samenwerking en broederlijk verkeer het eerste was waarop men diende aan te sturen, wijl de verschillen toch nog zoo groot waren tusschen de bisschoppelijke kerk en de vrije kerken. Geen vereeniging dus maar samenwerking ! In Amerika is zulk een samenwerking in de Federal Council van de kerk van Christus in Amerika. Deze federatie bezit groote macht en invloed. Soms doet zij in bepaalde gevallen de stem der kerk hooren in naam van vele, zeer vele millioenen. Zij dateert van 1908. Zij draagt een nationaal, en tegelijk een supra-confessioneel karakter.
Van internationaal karakter is de Presbyteriaansche Alliantie, die verleden jaar te Cardiff haar 12e algemeene vergadering hield, uit een Oostelijke (Amerikaansche) en Westelijke afdeeling (Europa) bestaat en het volgend jaar zoo God wil te Boedapest hoopt samen te komen. Zij bestaat reeds sedert 1877, en wint steeds meer in omvang en aan invloed.
Duitschland heeft zijn evangelische Duitsche kerkdag, eigenlijk een federatie van het Duitsche protestantisme.
In Frankrijk bestaat een protestantsche federatie, die tegenover de regeering en het buitenland de eenheid geeft te aanschouwen van het Fransche Protestantisme.
In Scandinavië brengt de Luthersche kerk uit den aard der zaak een grootere eenheid mede dan waar de kerk niet aldus bevoorrechte kerk is; toch kan zij ook hier niet het sectewezen keeren.
Ons land biedt weinig wat wijst op een toenadering der kerken binnen de grenzen van onze natie.
Boven de onderscheiden nationale federaties en conferenties gaan de internationale uit; echter ik moest eerst op deze nationale pogingen tot toenadering tusschen de kerken wijzen, omdat zij van zoo groot belang zijn voor het Internationaal Christendom. Dat blijkt zonneklaar uit het feit dat de beweging voor dit Christendom in ons land zoo betrekkelijk weinig sympathie en steun vindt en zelfs weinig bekend is. Het zijn dan ook meer particuliere personen die zich daarvoor interesseeren dan de officiëele lichamen zelf. Te meer moet dit de aandacht trekken daar de glorieuze traditie van onze oude Gereformeerde kerk was dat zij medeleefde, voelde en streed met die kerken in den vreemde die zooveel hadden te lijden van de vervolgingen en plagerijen in de Roomsche landen. Hier werd gecollecteerd. Van hier energieke hulp geboden.
Hier werden de vreemdelingen ontvangen; de predikanten geplaatst. Men zag naar deze gewesten. Men wachtte van hier hulp en nooit klopte men te vergeefs aan. De eenvoudige kerkleden schenen nog wel het meeste te denken aan en te doen voor de verdrukte Christenheid. Voorwaar het Internationaal Christendom is geen vinding van den nieuweren tijd; op andere manier en in onder opzicht bestond het voor dezer landen reeds eeuwen. En ook nu nog kloppen de berooiden schier nooit te vergeefsch aan, ook niet en vooral niet bij de Gereformeerden, getuige de hulp uit die kringen geboden aan de Gereformeerden van Duitschland en Hongarije, en niet alleen aan dezen, en niet enkel aan geloofsgenooten in den engeren zin werd gedacht en gedaan, maar vraagt ook aan anderen van wie men hulp heeft ontvangen, vraagt het ook aan Assyrische Christenen én aan wie ook maar in zijn ellende de armen uitbreidde naar ons land.
Doch voor wat wij in het gemeen verstaan onder Internationaal Christendom wordt in ons land nog niet veel gedaan en daarover wordt nog niet veel gehandeld. Als de toenadering tusschen de kerken binnen de grenzen nog niet wordt gespeurd, zal zij zich naar buiten niet sterk openbaren of men merkt op het verschijnsel dat met reden ergernis wekt dat de lieden die zich sterk schijnen te interesseeren voor het Internationaal Christendom, tevens hun best schijnen te doen met al wat in hen is de toenadering tusschen de kerken binnen de grenzen van het eigen land tegen te houden. Het gemis aan naastenliefde kan evenwel nimmer worden goedgemaakt door uiterlijk vertoon van liefde tot den vreemde. Wel mogelijk dat de eigenliefde tusschen deze beide staat en alzoo naar beide zijden zoo verschillend doet handelen.
Ik ga dan nu na wat vooral in den laatsten tijd is gedaan voor de bevordering van het Internationaal Christendom en welke lichamen daarbij op den voorgrond treden. Ik noemde reeds de Wereldbond der kerken, ouder dan deze is evenwel de Evangelische Alliantie; zij is Angelsaksisch van oorsprong en wilde rechtzinnig zijn; is een reactie tegen de romaniseerende hoogkerkelijke strooming in Engeland en draagt veel van de karaktertrekken van het Reveil.
Zij werd in 1846 te Londen gesticht door eenige mannen uit verschillende landen en kerken. Negen stellingen werden als grondslag aangenomen ; zij verlangde naar geestelijke eenheid boven de grenzen van kerken en landen uitgaande. Zij stelde in de week der gebeden en organiseerde nationale en internationale vergaderingen. Ook in ons [land is een afdeeling. De oorlog heeft veel van haar beteekenis voor het Internatiaal Christendom doen verloren gaan. Nieuwe organisaties meer sociaal georiënteerd naast de alliantie, die meer werkte in de richting naar evangelisatie en filantropie, trekken telkens meer de aandacht. Vooral de Wereldbond, die meer op indirecte wijze de toenadering tusschen de kerken wil dienen en het Internationaal Christendom wil vorderen door staketsels en dammen uit den weg te ruimen, hinderlijk voor een vriendschappelijk en broederlijk verkeer onder de volkeren.
Rechtstreeks tracht de Wereldconferentie in zake kerkleer en kerkregeering deze toenadering te dienen (World Conference on Faith en Order). Zij gaat verder dan de Wereldconferentie voor Christelijk leven en werken (World Conference on Life and Work). Wat de eerste van deze beide wil is zoo moeilijk te bereiken; het initiatief daartoe werd door Amerika genomen, het land aller mogelijkheden en dat ook dit schier onmogelijke mogelijk achtte. Het besluit daartoe werd reeds in 1910 genomen; eerst in Augustus 1920 werd in Genève de voorbereidende vergadering gehouden. Daar kwamen samen vertegenwoordigers uit het midden van ongeveer veertig volken en zeventig kerken. Uit schier alle „groepen en families van trinitarische kerken”, met uitzondering van de Roomsche kerk.
Uit ons land was alleen de oud-bisschoppelijke clerezie vertegenwoordigd. Vele waardigheidsbekleeders der Oostersch-orthodoxe kerk waren te Genève als belangstellende vrienden, „friendly visitors”. De mogelijkheid van een gedeeltelijke hereeniging werd uitgesproken door bisschop Gore van Oxford, bijv. tusschen de Anglicaansche, Scandinavische en Oostersch-orthodoxe kerk. Deze en de vierde conferentie, bovengenoemd, stonden in het teeken van dit hoogkerkelijk, bisschoppelijk of aartsbisschoppelijk streven. Dit moest een ieder, vooral in Stokholm opvallen. Dat was dan ook wel het eerste en hoogste bedoelen.
Deze groepen nader tot elkander te brengen ; haar Christendom zich in zijn Internationaal streven vooral op sociaal gebied tot openbaring te brengen en tot een kracht te doen zijn in de wereld, vooral tegenover het onkerkelijk streven der ongeloovigen dat zijn duidelijkste openbaring vond in het bolsjewistisch woelen van Rusland, waarvan de Oosterschorthodoxe kerk zooveel had geleden; dat Zweden door zijn nabijheid voelde in zijn destructieve kracht en dat het zoo praktisch aangelegde Engeland duchtte. Tegenover het materialistisch internationalisme der bolsjewieken, een internationalisme gevoed en gedrenkt door het beginsel van het Christendom. Schering en inslag waren dan ook in de redevoeringen der Angelsaksen en Scandinaviërs : het koningschap van Christus regeerende door liefde. Waartegenover vooral van de zijde der Duitschers vernomen werd dat gerechtigheid een volk verhoogt en de zonde een schandvlek der naties is.
De conferentie van Genève mikt voorals nog te hoog; haar idealen zijn zoo moeilijk tot verwezenlijking te brengen, dat voelt Europa beter dan Amerika. Europa heeft een oude historie ; heeft een lange geschiedenis; rijke tradities; een romantiek verleden en oude zeer oude geschillen. De conferentie van Genève wilde de kerken vereenigen, die van Stokholm de kerken doen samenwerken ; deze laatste heeft het oog meer op de practijk. En toch naarmate de ideale gedachte van de conferentie van Genève meer inhoud zal zijn van ons verlangen, ons gebed, ons streven, in trouwe aan Gods Woord; naarmate wij meer dat Woord willen vertolken door ons belijden van ons gelooven, en willen volgen als richtsnoer ook voor de regeering der kerk, naar die mate zal men de verwezenlijken naderbij brengen van wat wij belijden in ons artikel over de kerk in de Niceesche geloofsbelijdenis. Stokholm wilde een tweede Niceazijn. Telkens werd die naam genoemd in de meest officiëele stukken en woorden van deze doorluchte vergadering. Hoe kan deze conferentie dat zijn en meer worden zonder de Faith en Order van Nicea ?
De beide conferenties zooeven genoemd zijn van elkander niet los te denken. Het waren voor het meerendeel dezelfde kerken en personen die ze voorbereidden. De eerste samenkomst werd in November 1919 te Parijs gehouden. Men wenschtte een kerkelijke conferentie en dacht vooralsnog alleen aan Protestantsche kerken. Later besloot men tot de wereldconferentie alle Christelijke kerken van alle landen uit te noodigen ook de Roomsche kerk. Deze weigerde.
Wel bleek in Stokholm hoezeer de conferentie de aandacht van Rome had. Een tweede vergadering werd gehouden van 9—12 Augustus te ienève. Zij droeg wederom een voorloopig karakter. Daar werden een regelings- en een uitvoerende commissie benoemd. Het werkprogram werd aanvankelijk geregeld op een vergadering der uitvoerende commissie in April 1921 in het paleis van den bisschop van Peterborough in Engeland.
Te Peterborough werd een program opgesteld. Daaruit bleek dat de bedoeling was „de gedachte van het Christendom te concentreeren om den geest van Christus, zooals deze geopenbaard is in de Evangeliën, ten aanzien van de groote sociale, industriëele en internationale vragen”. Een „oproep tot gebed” werd van de gansche Christelijke wereld gezonden. De drang om saâm te komen en saâm te werken schijnt vooral na den oorlog geboren te zijn uit het bewustzijn dat een gemeenschappelijk gevaar het leven der kerk, ja het Christendom bedreigt. Na ontzaglijk veel voor-arbeid kwam dan deze conferentie te saâm onder de hooge auspiciën van het Zweedsche koningshuis, de opperleiding van aartsbisschop Nathan Söderblom en de meest gespannen verwachting van heel de wereld, ontvangen onder bewijzen van de hooge ingenomenheid van het gansche volk van Zweden in Augustus 1925 van 19—29. Deze conferentie zal alhier in een eigen artikel worden beschreven.
Op dit oogenblik zijn de officiëele handelingen nog niet verschenen. Zij mogen tegen dat dit deel der Christelijke Encyclopaedie verschenen zal zijn, tegemoet worden gezien.
Naast de vier conferenties reeds genoemd en de presbyteriaansche en evangelische alliantie en de Lambeth-conferentie mogen hier nog eenige conferenties volgen die alle bedoelen de bevordering van het Internationaal Christendom. Het Angelsaksische ras heeft daarin het leeuwenaandeel.
Het internationaal zendingscomité; dewereldzondagschoolvereeniging ; de jeugd-wereldbond voor positief Christendom ; de Christelijke studenten-wereldbond ; de wereld-broederschapsbond ; de Baptisten-wereldalliantie ; het Luthersche wereldconvent ; de oecumenische Methodistenconferentie ; het internationaal congregationalistische concilie ; het internationale comité voor jonge mannen : J. M. C. A. ; het wereld-comité van Christelijke jonge vrouwen vereenigingen.
Dan wil nog dit zelfde doel dienen een Jaarboek der kerken, dat jaarlijks wordt uitgegeven door de Fédéral Council der Christelijke kerken in Amerika.
Ook wast de stroom der literatuur op dit gebied in de drie moderne talen geschreven zeer sterk, terwijl de vele nationale federaties van kerken, waarvan ik die uit een paar landen slechts noemde, dienen te worden beschouwd ais de bruggen voor de internationale lichamen die vereeniging, samenwerken of nauwer verband zoeken.