Afgeleid van het Grieksche woord elSvyyiov (een klein beeld) is een dichterlijk tafereel aan den eenvoudigen aartsvaderlijken tijd ontleend, toen men zich in de bevrediging der eenvoudigste behoeften gelukkig gevoelen. Een idylle is hoofdzakelijk aan het eenvoudige leven van herders, jagers of visschers ontleend.
Vooral het herdersbedrijf bood ruime stof voor de idylle. Zulke gedichten werden door de Grieken gerangschikt onder de bukolische poëzie.
De idylle had bij de Grieken eerst een epischen vorm, maar later kwamen er lyrische elementen bij bij zooals Stesichoras, die het lijden van Daphnis bezong. In het Alexandrijnsche tijdperk schetste Theokritus schoone tafereelen uit het herdersleven.
Bij de Romeinen muntte op dit gebied uit Vergilius. Bij de Italianen Tasso en Guarini.
In Frankrijk maakte de idylle dichters teveel jacht op sierlijkheid om natuurlijk te blijven. In Duitschland was een idylle dichter Salomon Geszner.
Later groeiden Müller, Vosz en Goethe hem over het hoofd. In Nederland beoefenden Wellekens en Vlaning deze dichtkunst, alsmede Poot.