(= heilige geschriften) is de Grieksche benaming voor het derde deel van het Oude Testament, volgens de indeeling van den Hebreeuwschen Bijbel. Deze wordt namelijk verdeeld in de Wet, de Profeten en de Geschriften.
De Wet wordt gevormd door de boeken Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium. De Profeten worden onderscheiden in de vroegere (te weten de boeken Jozua, Richteren, 1 en 2 Samuël, 1 en 2 Koningen) en de latere (Jesaja, Jeremia, Ezechiël en de twaalf kleine profeten).
Alle overige boeken worden gerekend tot de Geschriften, dus: Job, Spreuken en Psalmen; Hooglied, Ruth, Klaagliederen, Prediker en Esther, 1 en 2 Kronieken, Ezra, Nehemia en Daniël. Gelijk men ziet, is dit niet alleen een geheel andere indeeling dan die waaraan wij door onze Statenvertaling, in navolging van de oudste Grieksche vertaling (de z.g.
Septuaginta) gewoon zijn, in historische, dichterlijke en profetische boeken; maar staan hier ook de boeken in een geheel andere volgorde. Het is ongetwijfeld ook deze indeeling van den Hebreeuwschen Bijbel, waarop gedoeld wordt in Luc. 24 : 44, als daar gewag wordt gemaakt van alles wat van den Messias geschreven is „in de Wet van Mozes, en de Profeten en Psalmen”.
De „Psalmen” vertegenwoordigen hier dus de Geschriften, de Hagiographa, wijl zij daarin voor de Messiaansche voorzeggingen van de meeste beteekenis zijn.