Een reformator op het gebied van de toonkunst, geboren circa 900 te Arezzo (volgens anderen in de omstreken van Parijs) was omstreeks de jaren 1022 tot 1036 Benedictijner monnik in het klooster te Pomposa dicht bij Ferrara. Hij onderwees de jeugd in de zangkunst.
Hij wekte den nijd van zijn kloosterbroeders op en moest het klooster verlaten. Hij zwierf nu als balling rond, totdat Theobald, bisschop van Arezzo, zich over hem ontfermde en hem een verblijfplaats verleende.
Hij hervatte nu zijn arbeid onder de jeugd. Zijn leerlingen maakten zulke vorderingen, dat paus Johannes XIX hem naar Rome riep.
Deze overtuigde zich van de voortreffelijkheid zijner methode. De groote hitte dwong Guido na weinige dagen daar geweest te zijn, Rome te verlaten.
Hij werd prior van het Camaldulenserklooster Avellano en stierf circa 1050. Hij liet 4 geschriften na.
Het voornaamste is Micrologium Guidonis de disciplina artis musicae. Uit dit geschrift blijkt, dat hij een nieuwe methode van zangonderwijs uitgedacht heeft en dat hij de notenbalken invoerde.