Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Groninger School

betekenis & definitie

De Groninger theologie heeft haar geestelijken vader in Philip Willem van Heusde, hoogleeraar in de wijsbegeerte te Utrecht (1804—1839). Volgens hem moest de ware wijsbegeerte uitgaan van den mensch, zooals Socrates en Plato dat deden.

De mensch toch is bron en uitgangspunt van alle wetenschappen en kunsten. En deze bedoelen alle om den mensch op te leiden tot het wezenlijk ware, goede en schoone.

De ware wijsbegeerte is dus die, welke door middel van al die kunsten en wetenschappen den mensch opvoedt tot zijn waarachtige bestemming. Opvoeding is dan ook de centrale gedachte van Van Heusde’s filosofie.

Wel heeft de mensch van nature liefde en aanleg tot het ware, goede en schoone; maar die liefde moet opgewekt en die aanleg moet ontwikkeld worden. Aan dezen eisch beantwoordt de wijsbegeerte van Socrates en Plato meer dan eenig andere.

Dezen toch hebben haar van den hemel wéér op aarde gebracht en de aandacht van de natuur af op den mensch gevestigd. Daarom zijn zij beiden de herstellers geworden van de kunsten en wetenschappen en de hervormers van den godsdienst.

Hun wijsbegeerte is door dit haar karakter verwant aan een voorbereiding voor het Christendom. Maar het Christendom is de ware opvoeding.

Het leert ons beter dan de filosofie van Socrates God en óns zelven kennen.

Want het spreekt van Gods heiligheid en liefde, van onze schuld en verzoening.

Christus staat daarom verre boven Socrates; hij is het volmaakte ideaal van al wat waar is en goed en schoon. Deze gedachten hadden heel wat meer bekoorlijks dan de dorre begrippen van het destijds heerschend supranaturalisme.

Van Heusde vermoeide zich niet met de tegenstelling van rede en openbaring, hij sprak niet van uitwendige openbaring aan, maar van opvoeding van den mensch, hij zag in den mensch niet alleen een verstandelijk maar ook een ethisch en aesthetisch wezen; hij wees niet op een afgetrokken leer maar op den persoon van Christus. Doch zijn groote fout was, dat hij Christus niet voorstelde als den Verlosser van zondaren, maar als den volmaakten Opvoeder van het menschelijk geslacht.

Niet bekeering en wedergeboorte, maar opvoeding en ontwikkeling werden hier gepredikt. Het wezen der zonde werd geloochend; de mensch was niet van nature verdorven, maar bezat in zich de kiem der volmaking.

Door een goede opvoeding zouden die kiemen tot ontwikkeling worden gebracht. En de bizondere Openbaring Gods aan den mensch was het licht voor dit streven der menschen naar Godegelijkvormigheid.

Zoo werd heel de belijdenis der Christelijke kerk gewijzigd en omgezet in humanistischen geest. De prediking van dit humanistisch Christendom klonk echter nieuw en frisch.

Voeg daarbij dat Van Heusde een interessante persoonlijkheid was, dat hij de gave bezat om tot nadenken op te wekken en liefde voor de waarheid in te boezemen, en dan is het te verstaan, dat hij weldra een schare van jongelingen aan zich verbond, die in hem hun leermeester zagen.

En niet alleen te Utrecht was dat het geval.

Te Groningen vormde zich een studentengezelschap, dat de college-dictaten van Van Heusde bestudeerde. Maar vooral werd Van Heusde’s humanisme aan de Groningsche universiteit bekend, toen zijn vriend en geestverwant Clarisse daar in 1823 hoogleeraar werd en geheel in zijn geestesrichting ging onderwij zen.

Zoo vorm de zich langzamerhand in het Noorden des lands, met de Groningsche hoogeschool tot middelpunt, een Heusdiaansche kring van geleerden, die het onderzoek, dat zij als student begonnen waren, als hoogleeraar of predikant voortzetten. Hiertoe behoorden in 1831 de drie theologische professoren Van Oordt, Hofstede de Groot en Pareau.

En zij werden terzijde gestaan door de Groninger predikanten Van Herwerden, Amshoff en anderen.Het eerste levensteeken van de geestesrichting in dezen kring werd gegeven door professor Hofstede de Groot, toen hij in 1834, in het heetst van den strijd over het formuliergezag, zijn Gedachten wereldkundig maakte over de beschuldiging, door Ds. Hendrik De Cock van Ulrum uitgesproken, dat de vrijzinnige leeraars hun eed gebroken hadden door af te wijken van de leer hunner kerk. In datzelfde jaar gaf hij met zijn vrienden Van Herwerden en Amshoff, tot ontsteltenis van velen, de Christelijken Betrachtingen uit, een stichtelijk boek naar de behoefte van vrijzinnige Christenen. Dat dit geen op zichzelf staand verschijnsel was, maar een uiting der behoefte aan herziening van de grondslagen des geloofs, bleek ook uit enkele proefschriften, die in de godgeleerde wereld niet weinig opzien baarden. Ook besloot men in 1835, op voorstel van Busch Keizer, toen predikant te Westerwijt, zich tot gemeenschappelijk godgeleerd onderzoek te vereenigen in een gezelschap, dat twee jaren daarna de uitgave van het populaire tijdschrift Waarheid in Liefde begon, en als innig verbonden vriendenkring gedurende een halve eeuw bestaan heeft. Trouwens, in den geheelen Groninger kring bestond een merkwaardige eenheid, die later aan den dag kwam, toen de godgeleerde faculteit in vredige overeenstemming gezamenlijk een encyclopaedische reeks van academische handboeken voor de verschillende vakken van godgeleerd onderwijs de wereld inzond: een zeldzaam schouwspel van samenwerking tusschen de verschillende leerkrachten, waarbij elk zich verheugde door aanvulling zijner eenzijdigheid door zijn collega’s.

Van dien tijd af bestond de z. g. Groninger School, een benaming, die echter bij de Groninger hoogleeraren zelven beklag en tegenspraak heeft gewekt. Zelven noemden zij zich liever Evangelische theologen, omdat zij niet zoozeer uit den geheelen Bijbel, als wel bij voorkeur uit het Evangelie des Nieuwen Verbonds, als de zuiverste oorkonde van Gods Openbaring in Christus, hun leerstellingen afleidden. Verder achtte deze Evangelische richting zich ook de bij uitstek Nederlandsche. En dat niet alleen, omdat reeds haar geestelijke vader Van Heusde zijn wijsbegeerte van het gezond verstand had aangeprezen als bizonder passend bij onzen nuchteren volksaard, maar ook, omdat zij zichzelve beschouwde als een geestelijke dochter der oud-vaderlandsche, door de Calvinisten verdrongen theologie van Thomas a Kempis, Wessel Gansfoort, Erasmus, Duifhuis, Lodensteyn, Hinlopen en Van Alphen. In de resultaten echter van haar onderzoek kwam deze Nederlandsch-Evangelische richting op de belangrijkste punten in strijd, niet alleen met de historische ontwikkeling van het Calvinisme in onze nationale theologie, maar ook met datgene, wat de Christelijke kerk aller eeuwen steeds als het Evangelie beleden had. „Haar godsbegrip was unitarisch, haar hamrastologie semi-pelagiaansch, haar christologie ariaansch-apollinaristisch, haar geheele Evangeliebeschouwing meer paedagogisch dan soteriologisch gekleurd, terwijl de daemonologie gemist en de eschatologie door de leer van de herstelling aller dingen besloten werd”. (Van Oosterzee).

De gedachten der Groninger theologie toch waren wezenlijk geen andere dan die van Van Heusde. Zij groepeerden zich alle om deze ééne: openbaring is de opvoeding der menschheid door God tot Godegelijkvormigheid. Deze gedachte brengt voor de leer van God mede, dat God niet beschouwd wordt als Souverein of Rechter, maar als Vader. Voor den mensch volgt daaruit, dat hij niet is een kind des toorns, maar niettegenstaande zijn zinnelijken zondigen toestand een kind Gods, met goddelijken aanleg en vatbaar voor de heerlijkste ontwikkeling. Maar daartoe moet hij opgevoed worden. En dat doet God door zijne openbaring in natuur en geschiedenis.

Daardoor voedt Hij ook reeds de heidenen op; hun godsdiensten staan niet tegenover, maar slechts op lageren trap beneden het Christendom, de natuurlijke godskennis is verwant aan een voorbereiding voor de geopenbaarde godskennis. Het Christendom is de hoogste godsdienst, de hoogste openbaring Gods. Het wezen des Christendoms is geen leer, maar de persoon van Christus. In zijn gansche verschijning, in zijn leven en sterven, is Hij de „Openbaarder” Gods. Dat kon Hij wezen, omdat Hij wel niet de eeuwige en natuurlijke Zoon des Vaders is, maar toch vóór Zijn komst op aarde in den hemel een voorbestaan had. Maar ook met Zijn dood, die geen voldoening was aan Gods gerechtigheid maar betooning van Zijn liefde, en niet noodzakelijk was, maar door God slechts toegelaten werd, houdt Gods openbaring niet op.

Neen, na Zijne opstanding en hemelvaart zet Jezus Zijn goddelijke opvoeding der menschheid voort, en wel door middel van Zijn kerk. De kerk is wezenlijk eigen aan het Christendom. Zij is het opvoedingsinstituut van God. Rome heeft dat beter begrepen dan de Protestanten. En nu in dezen tijd is de Jacobuskerk der Joodsche gemeenten, de Petruskerk van Rome, de Pauluskerk van het Protestantisme bestemd om over te gaan indejohanneskerk der toekomst.

Met deze gedachten deed de Groninger theologie haar intocht in de Nederlandsch Hervormde kerk. Zij behaalde op het supranaturalisme weldra de zege, en breidde zich vooral uit in de Noordelijke provinciën des lands, voorzooverze niet door de Afscheiding werden bewerkt. Maar zij werd ook onderworpen aan ernstige critiek, van de zijde der orthodoxie sedert 1842, en van die der opkomende moderne theologie sedert 1851. Zij miste n.l. het dogmatisch-wijsgeerige besef en den historisch-critischen zin van het modernisme, en de diepte van het zondebesef der orthodoxie. Toch hebben velen, vooral onder de leiding van Hofstede de Groot, zich nog lang als een eigene theologische richting weten staande te houden. Sedert zij in 1867 op kerkelijk terein naast modernen en orthodoxen met een eigen kiesvereeniging optraden onder den naam van het „Evangelie”, worden zij meest de „Evangelischen” geheeten.

Zie De Evangelische Richting, door W. F. K. Klinkenberg. Kerk en Secte, Serie I no. 2.

Van Limburg Brouwer wijdde aan de Groninger School zijn roman: Het leesgezelschap te Diepenbeek.

< >