Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Socrates

betekenis & definitie

Een Grieksch wijsgeer, die geleefd heeft van 470 tot 399 vóór Chr., heeft zelf geen werken nagelaten, maar wordt door Plato en Xenophon beschreven. Nu is echter merkwaardig, dat deze twee levensbeschrijvingen en uiteenzettingen van Socrates’ wijsgeerig standpunt zeer uiteenloopen.

Plato voert in zijne dialogen Socrates sprekende in, maar legt hem in den mond, wat eigenlijk Plato’s eigen wijsgeerige beschouwingen zijn, terwijl Xenophon in hetgeen hij van Socrates vertelt wel tamelijk betrouwbaar is, maar niet altijd de filosofische meeningen van den meester heeft begrepen. Het beste zal dus zijn de gedachten uit de oudste dialogen van Plato met die van Xenophon zooveel mogelijk te combineeren en te trachten daaruit een geheel op te bouwen.

Plaats voor misverstand kan niet uitblijven en er is alle aanleiding voor differente meeningen over dezen grooten Griekschen wijze.Socrates was de zoon van den beeldhouwer Sophroniscus en Phaenarete. In zijn jeugd koos hij het beroep zijns vaders, maar al spoedig liet hij den beitel liggen en ging hij, krachtens een inwendige stem, zijn daemonium, de Atheensche burgers onderwijzen in de filosofie en zich wijden aan de opvoeding der Atheensche jeugd.

Socrates is een wonderlijke verschijning in het leven van Athene. Zijn leelijkheid is spreekwoordelijk, hij heeft een grooten wipneus, uitpuilende oogen en een dikken buik. Armelijk gekleed en barrevoets wandelt hij over de straat en klampt ieder aan. Werken voor zijn brood, doet hij niet. Altoos is hij in gesprek. Op de markt, in werkplaatsen, in het gymnasium of in het symposion, overal ziet ge Socrates bezig met redekavelen.

Hij tracht vooral de aristocratische jeugd door onderwijs aan zijn zijde te krijgen. Dit is hem in zekeren zin bij enkele personen gelukt. Plato is zijn uitnemende leerling geweest en Alcibiades leefde met Socrates in intieme gemeenschap. Soms te intiem, want met dezen en misschien met anderen maakte Socrates zich schuldig aan paederastie. In verband hiermede staat, dat zijn huiselijk leven niet gelukkig was. Zijn vrouw, Xanthippe, wordt in de oudheid met vreeselijke kleuren geschilderd. Het zal wel geen beminnenswaardige vrouw geweest zijn, maar als men bedenkt dat Socrates heel den dag op straat vertoefde, niet werkte, met geen obool thuis kwam, dan laat zich de onaangename stemming, waarin Xanthippe dikwijls verkeerde, zeer goed verklaren.

Zooeven noemden we reeds Socrates’ daemonium. Het was volgens zijn zeggen een inwendige stem, waardoor hij van het kwaad teruggehouden werd en hij goedkeuring ontving over daden, die z. i. goed waren. Wat dit daemonium eigenlijk geweest is, valt moeilijk uit te maken.

Hoewel Socrates zelf niet aan practische politiek deed, hangt zijn tragisch levenseinde toch nauw met de politiek samen. Omdat hij met de menschen een loopje nam en de Atheners menigmaal bespotte, rees er tegen hem verzet, hetgeen zich openbaarde in een aanklacht van Anytus bij de rechters van Athene. De aanklacht tegen Socrates bestond uit drie punten :

1 hij leerde het volk afvallen van den staatsgodsdienst (asebie);
2 hij voerde nieuwe góden in (het daemonium);
3 hij had een verkeerden invloed op de jeugd.

Met slechts enkele stemmen meerderheid werd het „schuldig” over hem uitgesproken en met 86 stemmen meer dan bij de schuldigverklaring werd hij ter dood veroordeeld. Deze omkeer van zijn rechters is hieraan te wijten, dat Socrates bij zijn tweede verdediging niet om een zacht vonnis smeekte, maar uit de hoogte en ironisch de rechters toesprak. Van de hem geboden gelegenheid om te ontvluchten wilde hij geen gebruik maken. Met wijsgeerige kalmte dronk de zeventigjarige den gifbeker.

Socrates stelt zich tegen de Sofisten. Dezen ontkenden, dat er echte waarheid is en dat de waarheid indien ze er was, door de menschen zou zijn te kennen, maar Socrates gelooft aan de waarheid en houdt staande, dat er op logisch gebied absoluut geldende waarden zijn.

Daartoe gaat hij uit van het onderscheid tusschen meenen en weten. Meenen en weten verhouden zich als twee concentrische cirkels: het weten is in de meening verscholen. Socrates ziet het als zijne roeping dat weten uit de meeningen der menschen uit te halen. Daartoe gaat hij met zijn medeburgers praten en tracht hen duidelijk te maken, dat ze eigenlijk nog niets weten. Zelf is hij zoover, dat hij weet, dat hij niets weet. Maar dit is dan ook het uitgangspunt om tot kennis te komen.

Omdat Socrates niets weet, gaat hij de menschen vragen, onderzoeken. Spoedig blijkt, dat zij zich met halve en oppervlakkige kennis tevreden stellen. Daartoe brengt hij zijn hoorders met zichzelf in tegenspraak, laat ze er in loopen en zet ze aldus in het zonnetje. Dit is de methode van de ironie. En door deze ironie tracht hij uit het omhulsel van de meening de kern van het weten los te maken.

De waarheid sluimert in de donkerheid van de meening, maar moet aan het licht gebracht worden. Deze methode noemt Socrates de maieutische, d. i. de methode van de verloskunde, waardoor het kind van het weten wordt verlost uit de meening. Het echte weten vindt Socrates in het algemeene, en dit algemeene wordt uitgedrukt in het begrip. En een begrip wordt uiteengelegd in de definitie, die zegt wat het ding eigenlijk is.

Zijn ethiek is rationalistisch. Wanneer iemand het goede weet, zal hij ook goed handelen. Bij alle menschen is dezelfde aanleg tot de deugd, maar wie niet goed weet, handelt verkeerd. Niemand toch zondigt tegen beter weten in. De deugd is dus een weten aangaande een bepaald goed. Vroom is hij, die weet wat past tegenover de góden.

Hoe meer de menschen kennen en in echte wetenschap toenemen, des te deugdzamer zullen zij worden. Socrates heeft in deze ethische keringen voorbijgezien, dat bij het bepalen van handelingen een machtige motiveeringskracht van het streefleven en van de emoties uitgaat.

Voorts is Socrates’ ethiek ook utilistisch. Dat is goed, wat ergens goed toe is. Wie zoo het ethisch handelen utilistisch opvat, kan de absoluutheid der ethische normen niet meer handhaven. Zie over Socrates: Dr Is. van Dijk, Socrates, Haarlem 1922. W. Windelband, Praeludien, 9the Aufl. Tübingen, 1924.

< >