Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Geuzen

betekenis & definitie

De Geuzen danken hun naam aan een woord, dat waarschijnlijk door Karel graaf van Berlaymont bij het overhandigen van een smeekschrift aan Margaretha van Parma (1566) gesproken werd.

Toen na het vertrek van Granvelle alles hier bij het oude bleef en de pogingen, om verzachting der plakkaten te verkrijgen, waren mislukt, besloot men tot het vormen van een verbond, dat voor godsdienstvrijheid zou opkomen. Dit leidde tot het zoogenaamd Verbond der Edelen (1565), dat, oorspronkelijk zuiver Protestantsch, later (onder den invloed van Oranje) ook Roomschen opnam, waardoor het zelfs een mislukking zou worden. Het allereerste begin van dit Compromis der Edelen was zuiver gewetenszaak. Het richtte zich vóór alles tegen de inquisitie. Het gezag des konings echter wilde men hoog houden. In een paar maanden traden een driehonderd Edelen toe, hoewel niet de Grooten.

Ook Oranje niet. Eerst in 1566 trad ook Oranje, bevreesd voor een isolement, toe. Voorloopig was voorzichtigheid eisch en men bepaalde zich aanvankelijk tot de aanbieding van een rekest, bij wijze van machtsvertoon. Den 5den April 1566 was de dag van de aanbieding van het beroemde smeekschrift. In plechtigen optocht gingen de Edelen naar Brussel. Brederode deed het woord.

In afwachting van het antwoord van den koning vroegen zij algeheele schorsing zoowel van de inquisitie als van al de uitvoeringen van de plakkaten. Op het gezicht van al deze Edelen schrok Margaretha, de landvoogdes, wel een beetje, maar onmiddellijk werd zij gerustgesteld door het sedert gevleugelde woord van Berlaymont: „Comment madame, peur de ces gueux!” (Hoe mevrouw, vrees voor deze bedelaars!) Dit woord „geuzen” werd sedert door de Edelen als een eeretitel aanvaard. Velen begonnen halskettingen te dragen met een geuzennapje of geuzenpenning, waarop aan de eene zijde het beeld van den koning stond met de woorden: Fidèles au roy (getrouw aan den koning) en aan den anderen kant: jusqu’ à la besace (tot aan den bedelzak toe).

Toen nu in 1568 de opstand uitbrak, vereenigden zich velen, die van al hun goed waren beroofd, om den vijand afbreuk te doen. Zij, die zich op het land verscholen hielden, werden Boschgeuzen, de anderen (waaronder vooral de Hollanders en de Zeeuwen), die zich op zee begaven om daar van roof en plundering te leven, werden Watergeuzen genoemd. De laatsten kregen van den Prins van Oranje verlof voor hun kaapvaart. Een deel van den buit stonden zij echter aan den Prins af, die daardoor den tegen Alva aangevangen strijd kon voortzetten. Deze geuzen waren meerendeels zeer dappere mannen, gloeiend van haat tegen Alva, die hun alles ontnomen had. Allerwegen verspreidden zij schrik en ontzetting.

Vooral kerken, kloosters en geestelijken moesten het ontgelden. Tot hun meest bekende aanvoerders behoorden: Jakob Simonszoon de Rijk, Blois van Treslong en sedert 1572 Lumey, graaf van der Mark. Lumey vooral kreeg een geduchten naam. Hij was een man van onmiskenbare dapperheid, maar tevens losbandig, woest en zonder eenig aanvoerderstalent en begrip van discipline. Vooral Lumey maakte zich aan het vermoorden van geestelijken (soms met, soms zonder schijn van vonnis) schuldig en vormde zijn mannen tot tuchtelooze vrijbuiters. Zijn grootste heldenfeit was de inname van Den Briel (1572). In 1575 werd Leiden door de Watergeuzen onder leiding van Boisot ontzet.

Veilig mogen we zeggen, dat de Geuzen, hoe afkeurenswaardig soms hun optreden was, krachtig hebben medegewerkt tot de vrijmaking van Spanje’s juk.

Beroemd zijn nog steeds de geuzenliederen, waaronder er zijn van ontroerende schoonheid, die overal den lijdensmoed hebben gesterkt. In deze liederen wordt de trommel geroffeld en de trompet gestoken, luide de krijgszang aangeheven. Schel klinkt de geuzenmarsch, vurig en bezielend als een Marseillaise. Nog zijn tekst en melodie van vele dezer geuzen-zangen algemeen geliefd en bekend.

< >